Thuisseminarieles
Jakobus 2–1 Petrus 5 (Unit 29)
Inleiding
De apostel Jakobus helderde een misvatting onder de heiligen over waar geloof op. Hij behandelde ook het verband tussen geloof en werken.
Lessuggesties
Jakobus 2:14–26
Jakobus spreekt over de rol van geloof en werken in ons heil
Laat de cursisten zich inbeelden dat een zekere jongeman erkent dat hij gezondigd heeft. Hij gelooft in de verzoening van Jezus Christus en dat de Heiland hem kan verlossen. Hij zegt dat hij alleen maar hoeft te geloven en dat de Heer hem dan zal vergeven.
Laat de cursisten bedenken of het geloof van de jongeman volstaat om vergeving van zonden te krijgen.
Vraag een cursist om Jakobus 2:14 voor te lezen. Vraag de klas mee te lezen en vast te stellen wat Jakobus de heiligen over geloof vroeg.
-
Wat vroeg Jakobus de heiligen over geloof?
-
Over welke soort werken had Jakobus het?
Herinner de cursisten eraan dat ze bij hun studie van Jakobus 2 te weten kwamen dat de apostel Jakobus een misvatting over geloof rechtzette. Sommige mensen dachten dat geloof slechts een verbale uiting was. In Jakobus 2:14 gebruikt Jakobus de term werken anders dan de apostel Paulus. Paulus gebruikt de term werken voor de werken van de wet van Mozes. Jakobus gebruikt de term werken voor daden van toewijding of werken van rechtschapenheid.
Leg uit dat Jakobus een gelijkenis gebruikte om het antwoord op zijn vraag in vers 14 te illustreren.
Laat twee cursisten naar voren komen. Laat een van hen een bedelaar spelen die om voedsel, kleding en onderdak smeekt om te overleven. Vraag de andere cursist om iemand te spelen die de bedelaar kan helpen. Laat een derde cursist Jakobus 2:15–16 voorlezen terwijl de andere twee uitbeelden wat er in de verzen geschreven staat.
-
Wat is er mis met het antwoord aan de bedelaar?
-
Volstaat de uitspraak van de cursist om de bedelaar te helpen?
Vraag de klas om Jakobus 2:17–18 samen voor te lezen of op te zeggen, en daarbij vast te stellen wat Jakobus over geloof zegt. Herinner hen eraan dat Jakobus 2:17–18 een kerntekst is.
-
Wat betekent ‘Zo is ook het geloof als het geen werken heeft, in zichzelf dood’ (vers 17)?
-
Hoe begrijpen we door Jakobus’ gelijkenis van de bedelaar wat deze zinsnede betekent?
-
Wat zegt Jakobus in vers 17 over waar geloof in Jezus Christus? (De strekking van de antwoorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: we uiten ons ware geloof in Jezus Christus door onze rechtschapen werken. Zet die waarheid op het bord.)
Laat een cursist Jakobus 2:19–20 voorlezen. Leg uit dat er in Bijbelvertaling van Joseph Smith, Jakobus 2:19 staat: ‘U gelooft dat er één God is; daar doet u goed aan. Ook de duivels geloven dat en zij sidderen. U hebt uzelf aan hen gelijk gemaakt en bent niet gerechtvaardigd.’ Vraag de klas welk voorbeeld Jakobus gebruikte om aan te tonen dat geloven dat God bestaat niet hetzelfde is als geloof in God oefenen.
-
Welk voorbeeld gebruikte Jakobus om aan te tonen dat geloven dat God bestaat niet hetzelfde is als geloof in God oefenen?
Laat een cursist het volgende citaat van ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen voorlezen:
‘Echt geloof heeft de Heer Jezus Christus tot middelpunt en leidt altijd tot rechtvaardige handelingen. […] Handelen per se is geen geloof in de Heiland, maar handelen in overeenstemming met juiste beginselen is een kernelement van geloof. Bijgevolg is “het geloof zonder de werken dood” (Jakobus 2:20). (‘Bidden in geloof’, Liahona, mei 2008, 95.)
-
Wat is volgens ouderling Bednar ‘een kernelement van geloof’?
-
Waarom is het belangrijk om te begrijpen dat geloof in Jezus Christus inhoudt dat we zowel in Hem geloven als in overeenstemming met juiste beginselen handelen?
Herinner de cursisten aan het scenario over de jongeman aan het begin van de les.
-
Hoe kan begrijpen dat geloof van werken vergezeld moet gaan iemand helpen die vergeving voor zijn of haar zonden zoekt?
Vat Jakobus 2:21–26 samen met de uitleg dat Jakobus naar Abraham en Rachab verwees als voorbeeld van mensen van wie het geloof in Jezus Christus in hun werken tot uiting kwam. (Het verhaal van de moedige Rachab staat in Jozua 2:1–22.)
Laat de cursisten in hun Schriftendagboek of aantekenschrift over een situatie schrijven waarin ze hun geloof in Jezus Christus door hun werken toonden en hoe dat hen tot zegen was. Moedig de cursisten aan om ook hun getuigenis van de Heiland op te schrijven en hoe ze dat geloof door hun werken gaan tonen. Laat enkele cursisten aan de klas vertellen wat ze opgeschreven hebben.
Vraag de cursisten met een gebed in hun hart te overwegen hoe ze hun geloof in Jezus Christus beter kunnen oefenen door Hem te gehoorzamen. Moedig ze aan om aan hun geestelijke ingevingen gehoor te geven.
Volgende unit (2 Petrus–Judas)
Vraag de cursisten waarom mensen zondigen als ze weten dat dat fout is. Vraag ze de komende week bij hun studie van 2 Petrus tot en met Judas op waarheden te letten die de volgende vragen beantwoorden: hoe kunnen we vermijden dat we door valse leer misleid worden? Wat drijft volgens Johannes de vrees uit? Hoe dienen we onze liefde voor de Heer te uiten? Welke goddelijke eigenschappen moeten we ontwikkelen om het eeuwige leven te beërven? Welke waarschuwing hebben we ontvangen over de mensen met wie we omgaan?