Bibliotheek
Les 14: Mattheüs 11–12


Les 14

Mattheüs 11–12

Inleiding

Jezus Christus getuigt dat Johannes de Doper werd gezonden om de weg voor Hem te bereiden, en Hij belooft rust aan allen die tot Hem komen. Jezus reageert op de beschuldiging van de Farizeeën als zou zijn macht van de duivel komen. Hij waarschuwt hen tegen het uiten van valse beschuldigingen en het om tekens vragen, en Hij leert de gelijkenis van het lege huis.

Lessuggesties

Mattheüs 11

Jezus Christus getuigt dat Johannes de Doper werd gezonden om de weg voor Hem te bereiden.

Laat de cursisten een afbeelding van een politieagent, een dokter en Jezus Christus zien.

  • Waarom is het belangrijk om te weten dat deze mensen werkelijk zijn wie ze lijken? Hoe kun je zeker weten dat ze zijn wie ze lijken te zijn?

Leg uit dat veel mensen tijdens de sterfelijke bediening van Jezus Christus erop uit waren om te weten of Hij was wie Hij leek te zijn. Laat de cursisten bij hun studie van Mattheüs 11 letten op waarheden die hen helpen hun eigen getuigenis van wie Jezus Christus is, te ontwikkelen.

Leg uit dat koning Herodes Johannes de Doper had gearresteerd en gevangengezet. Laat een cursist Mattheüs 11:2–3 voorlezen. Laat de klas meelezen en opletten met welke vraag Johannes zijn discipelen naar Jezus stuurde.

  • Met welke vraag stuurde Johannes zijn discipelen naar Jezus?

Wijs erop dat de discipelen van Johannes met de vraag in vers 3 aan Jezus wilden te weten komen of Hij de Messias was. Herinner de cursisten eraan dat Johannes de Doper al wist dat Jezus de Messias was (zie Mattheüs 3:11, 13–14, Johannes 1:29–34).

  • Waarom stuurde Johannes de Doper volgens jou zijn discipelen om uit te zoeken of Jezus de Messias was, terwijl Johannes al wist wie Jezus was? (Hij wilde dat zijn discipelen hun eigen getuigenis van Jezus Christus zouden ontvangen.)

Laat een cursist Mattheüs 11:4–5 voorlezen. Laat de klas meelezen en letten op het antwoord van Jezus.

  • Wat vroeg Jezus de discipelen van Johannes de Doper te doen, in plaats van eenvoudigweg te bevestigen dat Hij de Messias was?

Leg eventueel uit dat Jezus net zo goed had kunnen zeggen tegen de discipelen van Johannes dat Hij de Messias was. In plaats daarvan vroeg Hij hen om te ‘horen en zien’ (vers 4), of na te denken over zijn werken en dan terug te keren naar Johannes de Doper om te getuigen van de dingen die ze Jezus hadden zien en horen doen.

  • Hoe heeft Jezus’ antwoord de discipelen van Johannes geholpen een krachtiger getuigenis van de Heiland te ontvangen dan wanneer Hij hen had verteld wie Hij was?

  • Welk beginsel leert dit verhaal ons over hoe wij ons getuigenis van de Heiland kunnen versterken? (De strekking van de woorden van de cursisten dient het volgende beginsel te omvatten: Als wij ernaar streven meer te leren over Jezus Christus en als wij van Hem getuigen, kan ons eigen getuigenis van Hem sterker worden.)

Laat de cursisten noteren hoe zij te weten zijn gekomen dat Jezus Christus de Zoon van God is. Geef een paar cursisten de kans om aan de klas te vertellen wat ze hebben opgeschreven.

Vat Mattheüs 11:7–27 samen: Na het vertrek van de twee discipelen zei Jezus tegen de menigte dat Johannes de Doper de door God gekozen profeet was die de weg voor de Messias zou voorbereiden. Jezus veroordeelde allen die Johannes de Doper hadden verworpen en allen die een duidelijk getuigenis van de goddelijke natuur van de Heer hadden ontvangen, maar Hem toch verwierpen.(Noot: Jezus’ leringen over Johannes de Doper in deze verzen worden meer in detail besproken in de les over Lukas 7:18–35.)

Jezus gaf een belofte aan allen die Hem aannemen als de Messias. Om de verzen op te frissen die u in les 1 hebt behandeld, laat u een cursist Mattheüs 11:28–30 voorlezen. Laat de klas meelezen en opletten wat de Heer van ons vraagt.

  • Wat verwacht de Heer van ons? Wat belooft Hij ons in ruil daarvoor? (Schrijf na de antwoorden van de cursisten de volgende waarheid op het bord: Als wij tot Jezus Christus komen, zal Hij onze lasten verlichten en ons rust geven.)

  • Hoe kan een goed begrip van de waarheden in deze kerntekst je dit jaar helpen?

Mattheüs 12:1–42

Jezus Christus berispte de Farizeeën en de Sadduceeën omwille van hun valse beschuldigingen en hun verlangen naar een teken uit de hemel.

(Noot: de gebeurtenissen in Mattheüs 12:1–21, zullen meer in detail worden besproken in de les over Markus 2–3.)

Vat Mattheüs 12:1–30 samen: nadat Jezus op de sabbatdag een man had genezen, beraadslaagden de Farizeeën hoe zij Hem om konden brengen. Toen Hij iemand genas die door een demon bezeten was, probeerden ze Hem bij het volk verdacht te maken door Hem ervan te beschuldigen dat Hij dat deed door de macht van de duivel. Jezus kende hun gedachten en antwoordde dat Hij door duivels uit te drijven juist aantoonde dat Hij de Messias was en dat Hij het koninkrijk van Gods vestigde. Laat de cursisten Mattheüs 12:30 doorlezen en opletten wat Jezus zegt over zij die Hem niet volgen. Vraag de cursisten naar hun bevindingen.

  • Wat moeten wij volgens vers 30 doen als we deel willen uitmaken van Gods koninkrijk? (Als de cursisten met ideeën komen, beklemtoont u in elk geval het volgende: Als wij deel willen uitmaken van Gods koninkrijk, moeten we Jezus Christus volledig toegewijd zijn.)

  • Hoe kunnen we zoal onze volledige toewijding aan Jezus Christus tonen?

Vat Mattheüs 12:31–42 samen: Jezus bevestigde nogmaals dat zijn goede werken bewijzen dat Hij van God is en niet van de duivel. Hij waarschuwde de Farizeeën er eveneens voor dat ze voor hun beschuldigingen verantwoordelijk zouden worden gesteld. Enkele schriftgeleerden en Farizeeën vroegen toen een teken; Jezus berispte hen daarvoor en omdat zij niet inzagen dat Hij groter was dan alle voormalige profeten of koningen van Israël.

Mattheüs 12:43–50

Jezus vertelt de gelijkenis van het lege huis en leert dat allen die de wil van de Vader doen, tot zijn familie zullen worden gerekend.

Laat de cursisten zich inbeelden dat een vriend of vriendin om raad vraagt om te voorkomen dat hij of zij hervalt in een zonde die hij of zij probeert te verzaken.

  • Welke raad zou jij je vriend of vriendin geven om hem of haar te helpen verleiding te weerstaan?

Leg uit dat in Mattheüs 12:43–45 een gelijkenis staat over een onreine geest die uit een man wordt gedreven. Laat de cursisten in deze gelijkenis zoeken naar een beginsel dat hun vriend of vriendin kan helpen verleiding te weerstaan. Laat een cursist Mattheüs 12:43–44 voorlezen en vraag de klas te letten op wat de onreine geest deed nadat hij uit de man was gedreven.

  • Wat deed de onreine geest toen hij nergens rust kon vinden?

  • In welke staat bevindt het ‘huis’, hetzij de man, zich als de onreine geest terugkomt?

Laat een andere cursist Mattheüs 12:45 voorlezen en vraag de klas te letten op wat de onreine geest deed nadat hij het ‘huis’, hetzij de man, leeg had aangetroffen. Vraag de cursisten naar hun bevindingen.

  • Wat had de man in de gelijkenis niet gedaan nadat hij de duivel had uitgedreven, waardoor de onreine geest kon terugkomen? (Hij had het kwade niet vervangen door rechtvaardige gedachten, gevoelens, woorden en daden.)

  • Hoe staat de ervaring van de man in deze gelijkenis symbool voor iedereen die zich van zonde bekeert en probeert verleiding te weerstaan?

Laat na de antwoorden van de cursisten een cursist de volgende uitspraak van president Spencer W. Kimball voorlezen:

Afbeelding
President Spencer W. Kimball

‘De zonde verzaken is meer dan alleen betere omstandigheden wensen. Men moet zelf voor die omstandigheden zorgen. […]

De dingen die hem bezighielden en waarnaar hij hunkerde en die zijn gedachten beheersten, zijn weg, maar de leegte is nog niet opgevuld met goede elementen. Dan grijpt Satan zijn kans.’ (The Miracle of Forgiveness [1969], 171–172; cursivering toegevoegd.)

  • Welk beginsel dat ons kan helpen slechte invloeden te blijven weren uit ons leven nadat we ze eruit hebben verwijderd, kunnen we uit deze gelijkenis leren? (De strekking van de woorden van de cursisten dient het volgende beginsel te omvatten: Nadat wij slechte invloeden hebben verwijderd, kunnen we ze blijven weren door ze te vervangen door rechtschapenheid.)

Om de cursisten deze waarheid te helpen begrijpen, laat u een cursist de volgende uitspraak voorlezen. Laat de klas opletten waarom zonde uit ons leven bannen niet volstaat.

‘Het is niet genoeg om alleen het kwaad te weerstaan of uw leven te ontdoen van zonden. U moet uw leven vullen met rechtschapenheid en activiteiten ontplooien die u geestelijke kracht geven. […]

Als u geheel en al gehoorzaam bent, krijgt u de hele kracht van het evangelie in uw leven, met inbegrip van de kracht om zwaktes sterk te maken. Onder deze gehoorzaamheid vallen zaken die u misschien niet als deel van uw bekering beschouwt, zoals vergaderingen bijwonen, tiende betalen, dienstbetoon verlenen en andere mensen vergeven.’ (‘Trouw aan het geloof: evangeliewijzer’ [2004], 135.)

  • Wat kunnen we zoal na onze bekering doen om ons leven te vullen met rechtschapenheid zodat we niet in de zonde hervallen? (Laat eventueel een cursist de antwoorden op het bord schrijven.)

  • Hoe kunnen we op die manieren grotere geestelijke kracht verkrijgen en slechte invloeden overwinnen?

Getuig dat een meer rechtschapen leven leiden ons meer kracht geeft om het kwade te verdrijven. Moedig de cursisten aan te bedenken hoe zij een meer rechtschapen leven kunnen leiden, en te handelen naar de inspiratie die ze hierbij ontvangen.

Vat het vervolg van Mattheüs 12 samen: terwijl Jezus tot de menigte sprak, zei iemand dat enkele van zijn gezinsleden Hem wilden spreken. De Heer leerde toen dat allen die de wil van de Vader doen, tot zijn familie worden gerekend.

Afbeelding
scripture mastery icon
Kerntekst — Mattheüs 11:28–30

Om de cursisten te helpen Mattheüs 11:28–30 uit het hoofd te leren, laat u de klas gebaren verzinnen bij de woorden of zinsneden in elk vers; laat hen dan de tekst opzeggen met de gebaren erbij. Laat de cursisten de tekst enkele dagen opzeggen bij het begin van de les tot ze de passage uit het hoofd kennen.

Toelichting en achtergrondinformatie

Mattheüs 11:11. ‘Wie de minste is in het koninkrijk der hemelen, is groter dan hij’

De profeet Joseph Smith heeft uitgelegd dat wij Mattheüs 11:11 ook kunnen begrijpen als een verwijzing naar Jezus Christus:

‘Wie bedoelde Jezus toen Hij naar “de minste” verwees? Jezus werd beschouwd als degene met de minste aanspraak in Gods koninkrijk en had [naar het schijnt] het minste recht op de titel van profeet, waardoor het erop lijkt dat Hij eigenlijk zei: “Hij die onder u als de minste wordt beschouwd is groter dan Johannes — en dat ben Ik.” (Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith [2007], 82.)

Mattheüs 12:31–32. ‘Lastering tegen de Heilige Geest’

De profeet Joseph Smith heeft uitgelegd hoe men de zonde van lastering tegen de Heilige Geest begaat:

‘Hij moet de Heilige Geest ontvangen, de hemelen moeten zich voor hem openen, hij moet God kennen, en dan tegen Hem zondigen. Als een man tegen de Heilige Geest heeft gezondigd, is er geen bekering mogelijk. Hij moet zeggen dat de zon niet schijnt terwijl hij die ziet; hij moet Jezus Christus verloochenen terwijl de hemelen voor hem geopend zijn, en het heilsplan verloochenen terwijl zijn ogen open staan voor de waarheid ervan; en vanaf die tijd wordt hij een vijand.’ (In History of the Church, 6:314.)

Soms maken cursisten zich zorgen over de zonde van lastering tegen of het ontkennen van de Heilige Geest. President Spencer W. Kimball heeft gezegd:

‘De zonde tegen de Heilige Geest vereist zoveel kennis dat het klaarblijkelijk onmogelijk is voor de gewone mens om zo’n zonde te begaan.’ (The Miracle of Forgiveness, [1969] 123.)

Ouderling James E. Talmage van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd waarom Jezus de Farizeeën waarschuwde tegen de onvergeeflijke zonde in Mattheüs 12:31–32:

‘Jezus toonde barmhartigheid toen Hij zei dat beschuldigingen aan zijn adres, als mens, zouden worden vergeven, maar de veroordeling van zijn gezag, en meer bepaald het toeschrijven van die macht en dat gezag aan Satan, grenst aan lastering tegen de Heilige Geest, een zonde waarvoor geen vergiffenis mogelijk is.’ (Jesus the Christ, 3e editie [1916], 269.)

Afdrukken