Bibliotheek
Les 25: Mattheüs 22:15–46


Les 25

Mattheüs 22:15–46

Inleiding

Als Jezus in de tempel onderricht, proberen de Farizeeën en de Sadduceeën Hem met moeilijke vragen in de val te lokken. Hij weet hen de mond te snoeren en leert hun dat ze de wetten van het land moeten gehoorzamen en de twee grote geboden moeten onderhouden.

Lessuggesties

Mattheüs 22:15–22

De Farizeeën probeerden de Heiland in de val te lokken met de vraag of het geoorloofd is de keizer belasting te betalen.

  • Welke belangrijke wetten heeft de regering in ons land uitgevaardigd? Waarom zouden die wetten belangrijk zijn?

Laat de cursisten zich in stilte afvragen of er wetten zijn die ze niet zo goed naleven. Laat de cursisten bij hun studie van Mattheüs 22:15–22 letten op wat Jezus Christus zei over gehoorzaamheid aan de wetten van het land.

Herinner de cursisten eraan dat de Heiland tijdens de laatste week van zijn leven elke dag in de tempel van Jeruzalem onderrichtte (zie Lukas 19:47; 22:53). Laat een cursist Mattheüs 22:15 voorlezen, laat de klas meelezen en letten op wat de Farizeeën probeerden te doen.

  • Wat betekent de zinsnede ‘Hem op Zijn woorden […] vangen’?

Laat een cursist Mattheüs 22:16–17 voorlezen en laat de klas letten op hoe de Farizeeën probeerden de Heiland in de val te lokken. Leg uit dat het woord belasting in vers 17 verwijst naar de schatting die verschuldigd was aan Caesar, de keizer van het Romeinse Rijk, waarvan Israël op dat moment deel uitmaakte.

  • Waarom was deze vraag een mogelijke valkuil? (Als de Heiland antwoordde dat het geoorloofd was belasting aan het Romeinse Rijk te betalen, zouden de Joden Hem als een voorstander van Rome beschouwd hebben en dus een verrader van zijn eigen volk. Als de Heiland antwoordde dat het niet geoorloofd was belasting te betalen, zouden de Joden hem van verraad hebben beschuldigd en Hem aan de Romeinse overheid hebben aangegeven.)

Laat een cursist Mattheüs 22:18–21 voorlezen en laat de klas letten op hoe de Heiland de vraag van de Farizeeën beantwoordde. Leg uit dat de zin ‘Geef dan aan de keizer wat van de keizer is’ in vers 21 verwijst naar onze plicht om burgerlijke wetten, zoals de fiscale wetten, te gehoorzamen. Laat een muntstuk zien en vraag:

  • Waarom was het antwoord van de Heiland de ideale reactie op de vraag van de Farizeeën?

  • Wat kunnen wij leren uit de leerstelling dat wij ‘aan de keizer [moeten geven] wat van de keizer is’? (De strekking van de antwoorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: De Heer verwacht dat wij goede burgers zijn en de wetten van het land gehoorzamen [zie ook Geloofsartikelen 1:12].)

  • Waarom zou het belangrijk zijn dat wij als discipelen van Jezus Christus goede burgers zijn en de wetten van het land gehoorzamen? (Zie LV 58:21.)

Laat de cursisten Mattheüs 22:22 in stilte lezen en letten op hoe de Farizeeën op het antwoord van de Heiland reageerden. Vraag de cursisten naar hun bevindingen.

Mattheüs 22:23–34

De Heiland onderricht de Sadduceeën in het huwelijk en de opstanding.

Leg uit dat niet alleen de Farizeeën maar ook de Sadduceeën probeerden de Heiland in de tempel in de val te lokken. Voor meer informatie over de overtuigingen van de Sadduceeën laat u de cursisten in stilte het lemma ‘Sadduceeën’ in de Gids bij de Schriften lezen. Laat de cursisten letten op wat de Sadduceeën geloofden en wat niet.

  • Welke overtuigingen wezen de Sadduceeën af?

Laat een cursist Mattheüs 22:23–28 voorlezen en laat de klas letten op hoe de Sadduceeën probeerden de Heiland in de val te lokken.

  • Hoe zou je de vraag van de Sadduceeën aan de Heiland samenvatten?

Leg uit dat de Sadduceeën opzettelijk een oudtestamentisch gebruik dat bedoeld was om in de behoeften van weduwen te voorzien, misbruikten (zie Deuteronomium 25:5–6; Bible Dictionary, ‘Levirate marriage’). Ze probeerden dit gebruik aan te dikken om de leer van de opstanding te bespotten.

Laat een cursist Mattheüs 22:29–30 voorlezen en laat de klas letten op hoe de Heiland de vraag van de Sadduceeën beantwoordde.

  • Hoe reageerde de Heiland op de vraag?

Om de cursisten het antwoord van de Heiland te helpen begrijpen, laat u een cursist de volgende uitspraak van ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum der Twaalf Apostelen voorlezen:

Afbeelding
Ouderling Bruce R. McConkie

‘[Jezus Christus] ontkent de heersende opvatting dat mensen in de hemel ten huwelijk nemen en worden gegeven niet, Hij beperkt ze. Hij zegt dat de gezinsband voor de Sadduceeën (‘ze’), en ‘de kinderen van deze wereld’ na de dood niet meer zal bestaan. […]

Daarom, wanneer zij [wie de wet van het eeuwig huwelijk niet willen of kunnen naleven] uit de wereld zijn, huwen zij niet, noch worden zij ten huwelijk gegeven’ (LV 132:16).

Dat wil zeggen dat zij tegen wie Jezus sprak niet in de hemel zullen huwen noch ten huwelijk worden gegeven, aangezien zij niet eens in een opstanding geloven, laat staan in enige andere verlossende waarheid.’ (Doctrinal New Testament Commentary, 3 delen [1965–1973], deel 1, 606.)

Om de cursisten duidelijk te maken wat de boodschap van de Heiland in Mattheüs 22:29–30 betekent, legt u uit dat de Heiland aan de profeet Joseph Smith veel belangrijke waarheden heeft geopenbaard. Laat een cursist Leer en Verbonden 132:15–17 voorlezen. Laat de klas meelezen en letten op wat de Heer over het huwelijk aan Joseph Smith heeft geopenbaard.

  • Wie zou er volgens de Heer ‘niet huwen, noch ten huwelijk worden gegeven’ (vers 16) in de opstanding?

  • Welke waarheid leerde de Heiland in Mattheüs 22:30 en in Leer en Verbonden 132:15–17 over het huwelijk en het leven na de dood? (De strekking van de antwoorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: Wie niet aan zijn of haar huwelijkspartner verzegeld is door de macht van het priesterschap tijdens zijn of haar leven of in plaatsvervangende verordeningen in de tempel, zal niet gehuwd zijn in de toekomstige wereld.)

Laat een cursist Mattheüs 22:31–33 voorlezen en laat de klas letten op welke waarheden over de opstanding de Heiland nog meer aan de Sadduceeën onderwees.

  • Wat zei de Heiland in vers 32 waardoor wij weten dat de opstanding waar is?

  • Hoe reageerde het volk op deze leerstellingen van de Heiland?

Mattheüs 22:34–40

De Heiland onderwijst in de twee grote geboden.

Laat de cursisten in hun aantekenschrift of Schriftendagboek gedurende één minuut zo veel mogelijk geboden opschrijven. Vraag de cursisten hoeveel geboden ze konden noteren.

Leg uit dat de wet van Mozes volgens het jodendom 613 geboden bevat. Laat een cursist Mattheüs 22:35–36 voorlezen. Laat de klas meelezen en letten op de vraag die een Farizeeër de Heiland over deze geboden stelde.

  • Welke vraag stelde de Farizeeër aan de Heiland?

Voordat de cursisten het antwoord van de Heiland lezen, laat u hen in hun lijst een gebod omcirkelen dat volgens hen ‘groot’ is, ofwel het belangrijkst. Nodig een paar cursisten uit om te vertellen welk gebod ze hebben omcirkeld en waarom.

Laat een cursist Mattheüs 22:37–40 voorlezen. Laat de klas meelezen en letten op het antwoord van de Heiland aan de Farizeeër.

  • Wat is het grote gebod? Wat is het tweede grote gebod? (Leg uit dat deze twee geboden in de wet van Mozes staan [zie Deuteronomium 6:5; Leviticus 19:18]. Leg eveneens uit dat de aansporing van de Heer om ‘uw naaste lief [te] hebben verwijst naar de manier waarop we anderen behandelen.)

  • Waarom zijn dit de twee grote geboden?

  • Wat betekent vers 40, waar staat: ‘Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten’? (Zorg dat de cursisten begrijpen dat alle geboden die God in de wet van Mozes en door de oudtestamentische profeten heeft geopenbaard, bedoeld zijn om de mensen hun liefde voor God en hun naaste te helpen tonen.)

  • Als elk gebod tot doel heeft ons te helpen de twee grote geboden te onderhouden, welk beginsel kunnen we dan uit vers 40 leren over hoe belangrijk het is om alle geboden van God te onderhouden? (Zet na de antwoorden van de cursisten het volgende beginsel op het bord: Als we God werkelijk liefhebben en onze naaste liefhebben als onszelf, zullen we ernaar streven al Gods geboden te onderhouden.)

Ter illustratie van dit beginsel vestigt u de aandacht op de lijst met geboden die de cursisten in hun aantekenschrift of Schriftendagboek hebben genoteerd. Laat de cursisten een sterretje zetten bij de geboden die liefde voor God tonen en een blokje bij de geboden die liefde voor onze naaste tonen. (Sommige geboden zullen zowel een sterretje als een blokje krijgen.) Laat de cursisten een gebod uit hun lijst kiezen en uitleggen hoe wij door gehoorzaamheid aan dat gebod onze liefde voor God, of onze liefde voor onze naaste, of beide, tonen.

  • Welke gevoelens zijn jouw deel geworden toen je ervoor koos een bepaald gebod te gehoorzamen om je liefde voor God of voor je naaste te tonen?

Getuig dat als we God werkelijk liefhebben en onze naaste liefhebben als onszelf, we ernaar zullen streven al Gods geboden te onderhouden. Laat de cursisten bedenken welk gebod ze getrouwer kunnen gehoorzamen om hun liefde voor hun hemelse Vader of voor hun naaste te tonen, en laat ze zich tot doel stellen dat ook te doen. Moedig ze aan om dat doel in hun aantekenschrift of Schriftendagboek op te schrijven.

Mattheüs 22:41–46

De Heiland vraagt de Farizeeën wat ze over de Christus denken.

Leg uit dat de Heiland eerst met succes de vragen van de Farizeeën en de Sadduceeën beantwoordde en dat Hij daarna de Farizeeën enkele vragen stelde.

Laat een cursist Mattheüs 22:41–42 voorlezen en vraag de klas op te letten wat Jezus de Farizeeën vroeg.

  • Welke vragen stelde Jezus Christus aan de Farizeeën?

  • Hoe reageerden de Farizeeën?

Leg uit dat de meeste Joden wisten dat Christus, oftewel de Messias, een afstammeling van koning David zou zijn. De Farizeeën geloofden dat de Messias de gekroonde koning van Israël zou zijn en hen zou helpen vreemde mogendheden (zoals Rome) te verslaan, zodat ze vrij zouden zijn, iets wat koning David in het verleden verwezenlijkt had. Vat Mattheüs 22:43–46 samen: Jezus leerde de Farizeeën dat Christus volgens hun eigen Schriftuur meer dan alleen maar de zoon van David was — Hij was eveneens de Zoon van God. Of met de woorden van Johannes de geliefde: Christus is ‘de wortel en het nageslacht van David’ (Openbaring 22:16); Hij is zowel de Heer van David als zijn nakomeling.

Laat de cursisten overdenken hoe ze de vraag: ‘Wat denkt u over de Christus?’ zouden beantwoorden. Besluit met uw getuigenis van de Heiland.

Afbeelding
scripture mastery icon
Kerntekstenbeheersing — Mattheüs 22:36–39

Geef de cursisten de tijd om de verzen Mattheüs 22:36–39 op een kaartje of een blaadje te noteren. Moedig de cursisten aan dit kaartje bij zich te houden en het geregeld te lezen zodat ze eraan denken het eerste en het tweede gebod te gehoorzamen.

Toelichting en achtergrondinformatie

Mattheüs 22:21. ‘Geef dan aan de keizer wat van de keizer is’

De zin ‘Geef dan aan de keizer wat van de keizer is’ in Mattheüs 22:21 verwijst naar onze plicht om burgerlijke wetten, zoals de fiscale wetten, te gehoorzamen. Maar wat doen we als burgerlijke wetten in strijd zijn met de wetten van God? Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft hierover het volgende gezegd:

‘Dat brengt met zich mee dat we soms wetten moeten aanvechten die onze vrijheid van godsdienstoefening beperken, waarbij we vertrouwen op ons grondwettelijke recht om dat in praktijk te brengen’ (‘Waarheid en verdraagzaamheid in evenwicht houden’, Liahona, februari 2013, 27).

Ouderling Dallin H. Oaks heeft ook gezegd dat wij Gods wetten dienen te gehoorzamen, ook al wordt zondig gedrag door de burgerlijke wetten getolereerd.

‘Ons twaalfde geloofsartikel zegt dat wij ons moeten onderwerpen aan bevoegde overheidsinstanties en overheidsdienaren en moeten streven naar ‘het gehoorzamen, eerbiedigen en hooghouden van de wet’. De wetten van de mens kunnen echter niet moreel maken wat God immoreel heeft verklaard. Vasthouden aan onze hoogste prioriteit — God liefhebben en dienen — vereist dat we zijn wet als norm voor ons gedrag beschouwen. Wij zijn bijvoorbeeld nog steeds gehouden aan het goddelijke gebod om geen overspel of ontucht te plegen, ook al zijn dergelijke zaken volgens de wetten van onze staat of ons land geen strafbare feiten meer. Zo geldt ook dat wetten die het zogeheten ‘homohuwelijk’ bekrachtigen niet Gods wet veranderen aangaande het huwelijk of zijn geboden en onze normen op dat gebied’ (‘Geen andere goden’, Liahona november 2013, 75).

Mattheüs 22:23–30. Trouwen in de opstanding

‘Wat je over de woorden van de Heiland moet weten, is dat Hij tegen de Sadduceeën, die “zeggen dat er geen opstanding is”, sprak (Mattheüs 22:23). De vraag die zij de Heiland stelden, was dus onoprecht — zij waren immers niet echt geïnteresseerd in meer informatie over trouwen in de opstanding. De Heiland antwoordde dat “zij in de opstanding niet ten huwelijk [nemen], en niet ten huwelijk [worden] gegeven” (Mattheüs 22:30, cursivering toegevoegd), wat verwijst naar de Sadduceeën die de vraag hadden gesteld, aangezien zij zeiden: “nu waren er bij ons zeven broers” (Mattheüs 22:25; cursivering toegevoegd). Het huwelijk van hen die niet voor de eeuwigheid trouwen, houdt na dit leven geen stand (zie LV 132:15–17). In deze laatste dagen heeft de Heer geopenbaard dat een huwelijksverbond alleen eeuwig duurt als het door zijn wet is gesloten, door iemand die daartoe het gezag bezit, en als het door de Heilige Geest der belofte is verzegeld (zie LV 132:19).

Wat je nog meer moet weten over de woorden van de Heiland, is dat de Sadduceeën doelden op het zogenaamde “zwagerhuwelijk” toen ze de woorden van Mozes (zie Mattheüs 22:24) aanhaalden. Als een man stierf zonder dat hij kinderen had, moest zijn broer volgens de wet van Mozes met de weduwe trouwen om voor haar te zorgen en om voor zijn overleden broer nakomelingen te verwekken (zie Deuteronomium 25:5; Bible Dictionary, ‘Levirate marriage’).’ (New Testament Student Manual [Church Educational System manual, 2014], 66–67.)

Mattheüs 22:35–40. De twee grote geboden

President Ezra Taft Benson heeft het volgende gezegd over het eerste en het tweede grote gebod:

‘God liefhebben met geheel je hart, ziel, verstand en sterkte vraagt alles en omvat alles. Dat is geen lauwe onderneming. Het vraagt om een totale overgave van ons hele wezen — lichamelijk, psychisch, emotioneel en geestelijk — om de Heer lief te hebben.

De breedte, diepte en hoogte van deze liefde voor God strekken zich uit tot elk facet van ons leven. Onze verlangens, ongeacht of ze het geestelijke of het tijdelijke betreffen, moeten geworteld zijn in liefde voor de Heer. Onze gedachten en gevoelens moeten de Heer als middelpunt hebben. […]

Waarom zette God het eerste gebod op de eerste plaats? Omdat Hij wist dat als we Hem werkelijk liefhebben, we al zijn andere geboden willen gehoorzamen. […]

Wanneer wij God op de eerste plaats zetten, krijgt al het andere automatisch zijn juiste plaats of het verdwijnt uit ons leven. De aanspraken die er gemaakt worden op onze liefde, de eisen die er gesteld worden aan onze tijd, de belangen die wij nastreven en de volgorde van onze prioriteiten — onze liefde voor de Heer zal ze bepalen.

We moeten God boven alle anderen in ons leven stellen. […]

Wij zijn de grootste zegen voor onze medemensen wanneer wij het eerste gebod op de eerste plaats zetten’ (‘Het grote gebod — heb de Heer lief’, De Ster, juli 1988, 3–4; zie ook Markus 12:28–34).

Mattheüs 22:45. ‘Als David Hem dan zijn Heer noemt, hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?’

Ouderling James E. Talmage van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd dat Jezus Christus Jehova was:

‘Jezus de Christus is de Zoon van David volgens de biologische bloedlijn. […] Maar hoewel Jezus als mens pas eeuwen later is geboren, in het ‘midden des tijds’, was Hij Jehova, Heer en God, voordat David, Abraham of Adam op aarde waren’ (Jesus the Christ 3e editie [1916], 552).

Afdrukken