Thuisseminarieles
Mattheüs 23:1–26:30 (unit 6)
Inleiding
Jezus Christus leert zijn discipelen op de Olijfberg over de wederkomst en vertelt de gelijkenis van de talenten.
Lessuggesties
Mattheüs 25:14–30
Jezus Christus leert zijn discipelen de gelijkenis van de talenten.
Leg voor de les begint vijf munten aan een kant van het lokaal en twee munten aan de andere kant. Houd acht andere munten klaar in uw broekzak.
Laat bij het begin van de les drie cursisten naar voren komen om u te helpen een gelijkenis uit te beelden die Jezus Christus zijn discipelen leerde als onderdeel van zijn onderricht over de wederkomst.
Vraag een cursist Mattheüs 25:14–18 voor te lezen. Laat de klas meelezen en opletten wat elke slaaf kreeg en wat hij daarmee deed.
-
Wat gaf de heer aan elk van zijn slaven? (Leg uit dat de talenten in deze gelijkenis geldbedragen voorstellen. Neem de acht munten uit uw zak, geef er vijf aan een cursist, twee aan de andere en één aan de derde.)
-
Wat deden de slaven met het geld dat ze hadden gekregen?
Laat de cursist met de vijf muntstukken naar de ene kant van de klas gaan en daar de vijf muntstukken nemen die u daar had gelegd. Laat de cursist met de twee muntstukken naar de ander kant van de klas gaan en daar de twee muntstukken nemen die u daar had gelegd. Laat de cursist met de ene munt die munt verstoppen of doen alsof hij of zij hem begraaft.
Laat de cursisten de munten teruggeven en naar hun plaats terugkeren. Zet de volgende elementen van de gelijkenis op het bord (zonder de interpretatie die tussen haakjes staat):
-
Wat zouden de elementen in deze gelijkenis kunnen voorstellen? (Help de cursisten indien nodig te bepalen wie en wat deze elementen voorstellen. Schrijf achter elk element de interpretatie ervan op het bord. Leg uit dat we sommige van onze sterfelijke gaven en capaciteiten in ons voorsterfelijk leven hebben ontvangen en ontwikkeld. Wij kunnen ervoor kiezen om deze en andere gaven tijdens ons sterfelijk leven te ontwikkelen.)
-
Welke reden wordt er in Mattheüs 25:15 opgegeven waarom de heer zijn slaven een verschillend aantal talenten gaf? (Wijs de cursisten er na hun antwoorden op dat de zinsnede ‘ieder naar zijn bekwaamheid’ betekent dat God ons de gaven en capaciteiten geeft die wij in onze omstandigheden nodig hebben. Iedereen heeft van God een geestelijke gave gekregen [zie LV 46:11]. Leg uit dat onze eigenwaarde niet wordt bepaald door de hoeveelheid talenten die wij hebben gekregen.)
Lees de volgende vragen voor en laat de cursisten nadenken over het antwoord:
-
Op welke slaaf lijk jij het meest: degene die vijf talenten kreeg, twee talenten of één talent? Waarom?
Laat een cursist Mattheüs 25:19–21 voorlezen. Laat de klas meelezen en opletten wat de heer zei tegen de slaaf die vijf talenten had gekregen.
-
Wat zei de heer tegen de eerste slaaf?
Leg uit dat ‘over veel zal ik u aanstellen’ en ‘ingaan in de vreugde van uw heer’ (Mattheüs 25:21) verwijzen naar de vervulling van ons goddelijke potentieel en het ontvangen van het eeuwige leven bij onze hemelse Vader.
-
Welk beginsel kunnen wij uit de ervaring van de eerste slaaf leren? (De cursisten kunnen bijvoorbeeld het volgende beginsel noemen: Als wij trouw de gaven en capaciteiten die de Heer ons heeft gegeven, gebruiken, dan kunnen we ons goddelijke potentieel vervullen en het eeuwige leven ontvangen.)
-
Hoe kunnen we de gaven en capaciteiten die de Heer ons heeft gegeven zoal trouw gebruiken?
Leg uit dat de tweede slaaf had kunnen klagen toen hij zag dat de eerste slaaf vijf talenten kreeg en hij slechts twee. In plaats daarvan gebruikte hij trouw de talenten die hij had gekregen.
Laat een cursist Mattheüs 25:22–23 voorlezen. Laat de klas meelezen en opletten wat de meester zei tegen de slaaf die twee talenten had gekregen.
-
Wat zei de meester tegen de slaaf die twee talenten had gekregen?
-
Waarom denk je dat de eerste twee slaven hetzelfde antwoord kregen van hun meester, ook al hadden ze niet evenveel geld gekregen?
-
Welk beginsel kunnen wij uit de ervaring van de tweede slaaf leren? (De strekking van de woorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: De Heer zal ons zegenen als we trouw de gaven en capaciteiten die Hij ons heeft gegeven, gebruiken, ongeacht hoeveel we er hebben gekregen of wat ze ook mogen zijn. Schrijf dit beginsel op het bord in de bewoordingen van de cursisten.)
Laat de klas overdenken of ze ooit het gevoel hebben gehad dat iemand anders meer of betere gaven of capaciteiten had dan zij. Wijs de cursisten op het beginsel dat u net op het bord hebt gezet.
-
Hoe kan dit beginsel ons helpen als we het gevoel hebben dat iemand anders meer of betere gaven heeft gekregen dan wij?
Laat een cursist het volgende citaat van ouderling Quentin L. Cook van het Quorum der Twaalf Apostelen voorlezen:
‘De groei van onze talenten is de beste maatstaf voor onze persoonlijke vooruitgang. […] Zegeningen vergelijken, is vrijwel de beste manier om vreugde te verdrijven. Wij kunnen niet tegelijk dankbaar en jaloers zijn. Als wij oprecht de Geest van de Heer bij ons willen hebben en vreugde en geluk willen ervaren, dan dienen we ons te verheugen in onze zegeningen en dankbaar te zijn.’ (‘Rejoice!’, Ensign, november 1996, 29–30.)
-
Hoe kunnen wij ontdekken welke gaven en capaciteiten de Heer ons heeft gegeven?
Geef elke cursist een vel papier en vraag ze hun naam bovenaan het blad te schrijven. Laat ze hun vel papier aan de persoon naast hen doorgeven. Laat de cursisten opschrijven welke gave of capaciteit ze zien in de persoon van wie de naam bovenaan het blad staat. Laat de blaadjes de hele klas rondgaan tot iedereen op elk blad een gave of capaciteit heeft genoteerd.
Laat de cursisten na een paar minuten de blaadjes aan de oorspronkelijke eigenaar teruggeven. Geef de cursisten de tijd om te lezen welke gaven en capaciteiten de anderen in hen zien. Laat hen dan een antwoord op de volgende vraag noteren op hun blad:
-
Hoe kun je een van je gaven gebruiken om het werk van de Heer te bevorderen?
Wijs erop dat de gelijkenis van de talenten waarschuwingen bevat over de gaven en capaciteiten die wij hebben gekregen. Laat enkele cursisten beurtelings een vers voorlezen uit Mattheüs 25:24–30. Laat de klas meelezen en opletten hoe de heer reageerde op de slaaf die zijn talent had verborgen. Nadat vers 27 is voorgelezen, legt u uit dat rente hetzelfde betekent als intrest (vergoeding voor het investeren of uitlenen van geld).
-
Waarom verstopte de laatste slaaf zijn talent? Hoe reageerde de heer op de keuze van deze slaaf?
-
Wat was er mis met de daden van de slaaf, ook al was hij het geld van zijn meester niet kwijtgeraakt?
-
Hoe zou de heer volgens jou hebben gereageerd als de slaaf twee talenten had meegebracht?
Nodig de cursisten uit om hun getuigenis van de besproken beginselen te geven. Moedig hen aan hun gaven en capaciteiten te gebruiken om het werk van de Heer te bevorderen.
Volgende unit (Mattheüs 26:31 – Markus 3)
Leg uit dat de cursisten de volgende week de verzoening van Jezus Christus, die begon met zijn lijden in de hof van Gethsémané en vervolgde met valse rechtszaken, bespotting, geweld en zijn kruisdood, en eindigde met zijn glorierijke opstanding, meer in detail zullen bespreken.