Bibliotheek
Les 38: Markus 7–8


Les 38

Markus 7–8

Inleiding

Jezus berispt de Farizeeën vanwege hun valse overleveringen. Vervolgens geneest Hij een kind dat een onreine geest heeft, en een dove man met een spraakgebrek. Hij voedt vierduizend mensen bij het Meer van Galilea en reist verder naar Bethsaïda, waar Hij een blinde man geneest.

Lessuggesties

Markus 7

Jezus berispt de Farizeeën, geneest een kind met een onreine geest en geneest een dove man

Voordat u met de les begint, geeft u drie cursisten de volgende instructies: Cursist 1: ‘Loop op mijn teken zonder jas door de klas en doe alsof je het koud hebt.’ Cursist 2: ‘Loop op mijn teken door de klas en vraag of iemand je weggelopen huisdier heeft gezien.’ Cursist 3: ‘Doe op mijn teken je rugzak open zodat er voorwerpen uit kunnen vallen als je door het lokaal loopt.’ (U kunt deze activiteit aanpassen door andere situaties te gebruiken waaruit blijkt dat de cursisten hulp nodig hebben. Gebruik echter niet teveel tijd.)

Als de les begint laat u de drie cursisten om de beurt doen wat u ze gevraagd hebt. Laat de klas opletten wat deze drie situaties gemeen hebben.

  • Wat hebben deze situaties gemeen? (In elke situatie heeft iemand hulp nodig.)

  • Hoe vaak hebben we de kans om iemand te helpen? Wat voor mogelijkheden hebben jullie onlangs gehad?

Moedig de cursisten aan om tijdens hun studie van Markus 7–8 op te zoeken wat we volgens de Heiland moeten doen als we iemand in nood zien.

Vat Markus 7:1–30 samen door uit te leggen dat de Heiland de Farizeeën berispte vanwege hun onjuiste overleveringen. Hij genas ook de dochter van een Griekse vrouw, die door een demon was bezeten. Herinner de cursisten eraan dat de zending van de Heiland op dat moment voor het huis van Israël was, niet voor de andere volken. Toch hielp Hij barmhartig deze niet-Joodse vrouw die om zijn hulp had gevraagd.

Laat de cursisten de steden Tyrus en Sidon en het Meer van Galilea op kaart 11, ‘Het heilige land in de tijd van het Nieuwe Testament’, achterin hun Schriften opzoeken. Leg uit dat toen de Heiland Tyrus en Sidon had verlaten, Hij naar de oostelijke oever van het Meer van Galilea ging, naar het gebied Dekapolis.

Deel de cursisten op in tweetallen. Laat de koppels Markus 7:31–37 aan elkaar voorlezen en opzoeken op welke manier de Heiland barmhartigheid voor de man in Dekapolis toonde. Na voldoende tijd laat u de cursisten de volgende vragen met hun partner bespreken:

  • Waarvan wilde deze man genezen worden?

  • Wat deed de Heiland voordat Hij deze man genas?

Om ervoor te zorgen dat de cursisten goed begrijpen wat de Heiland deed, laat u een cursist de volgende uitspraak van ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum der Twaalf Apostelen voorlezen:

Afbeelding
Ouderling Bruce R. McConkie

‘De Heer wordt geconfronteerd met een gelovige ziel die zijn woorden niet kan horen en geen antwoord kan geven. Wat is dan natuurlijker dan bekende gebaren te gebruiken, die de dove en stomme man kent, om aan te geven wat de Heiland kan en zal doen […] ?’(Doctrinal New Testament Commentary, 3 delen [1965–1973], 1:373.)

  • Wat kunnen we van de handelingen van de Heiland in deze situatie over zijn karakter leren?

Leg uit dat ondanks de waarschuwing van de Heiland aan de mensen die Hij had genezen om zijn wonderen niet aan de grote klok te hangen, de mensen in Dekapolis toch te horen kregen wat de Heiland had gedaan. Grote menigten verzamelden zich om Hem heen. (Zie Markus 7:36–37.)

Markus 8:1–21

Jezus voedt ruim vierduizend mensen

Laat de cursisten de volgende vraag in hun aantekenschrift of Schriftendagboek beantwoorden:

  • Wanneer heeft iemand gezien dat je hulp nodig had en ook iets gedaan om te helpen?

Leg uit dat de cursisten later in de les de kans krijgen om iets over hun ervaringen te vertellen.

Laat een cursist Markus 8:1–3 voorlezen. Laat de andere cursisten meelezen en het probleem opzoeken dat zich voordeed omdat de menigte Jezus volgde.

  • Wat voor probleem deed zich voor onder de menigte? Wie merkte het probleem op?

  • Wat zou er volgens de Heiland kunnen gebeuren als de mensen zonder eerst te eten naar huis gingen?

  • Wat voor gevoelens had de Heiland volgens vers 2 jegens de menigte? (U kunt de cursisten de woorden ‘Ik ben innerlijk met ontferming bewogen over de menigte’ laten markeren, waaruit blijkt dat de Heiland zich zorgen maakte over de mensen.)

Vraag twee cursisten beurtelings enkele verzen uit Markus 8:4–9. voor te lezen. Laat de klas meelezen en opzoeken wat er uit de barmhartigheid van de Heiland voortkwam.

  • Wat deed de Heiland voor de menigte?

  • Hoeveel mensen kregen te eten?

  • Wat kunnen wij van het voorbeeld van de Heiland leren? (Zorg ervoor dat de cursisten het volgende beginsel begrijpen: Wij kunnen het voorbeeld van de Heiland volgen door open te staan voor de behoeften van anderen en in die behoeften te voorzien. Zet dit beginsel op het bord.)

Om ervoor te zorgen dat de cursisten dit beginsel goed begrijpen, legt u uit dat zuster Linda K. Burton, algemeen ZHV-presidente, heeft gezegd dat als we het voorbeeld van de Heiland volgen en Gods kinderen helpen, we eerst moeten ‘kijken, dan dienen’. (‘Eerst kijken, dan dienen’, Liahona, november 2012, 78.) Zet deze woorden onder het beginsel op het bord.

  • Hoe kunnen we meer voor de behoeften van anderen openstaan? (U kunt bespreken dat sommige behoeften niet meteen duidelijk zijn. Maar we kunnen in gebed vragen of we de behoeften van anderen zullen opmerken en onze gedachten op anderen concentreren, in plaats van op onszelf.)

  • Wat kan ons belemmeren om de behoeften van anderen te zien en te lenigen?

Laat enkele cursisten vertellen wat zij hebben opgeschreven over een moment waarop zij iemand in nood hebben gezien en hulp hebben geboden.

Laat een cursist de volgende uitspraak van president Thomas S. Monson voorlezen:

Afbeelding
President Thomas S. Monson

‘Hoeveel keer is uw hart geraakt door de behoefte van een ander mens te zien? Hoe vaak was het uw bedoeling om degene te zijn die de hulp bood? Maar hoe vaak heeft uw dagelijks leven er een stokje voor gestoken en hebt u het verlenen van hulp aan anderen overgelaten, menend dat “er toch zeker wel iemand in die behoefte zal voorzien.”

‘Wij raken zo verstrikt in de drukke kanten van ons leven. Als we eens een stap achteruit zouden doen en eens goed keken naar wat we aan het doen waren, zouden we erachter komen dat we ons hebben ondergedompeld in heel veel oppervlakkige zaken. Met andere woorden, we besteden vaak de meeste tijd aan zorgen voor de dingen die er in het grote bestel eigenlijk niet zo toe doen, terwijl wij de belangrijker zaken verwaarlozen.’ (‘Wat heb ik vandaag voor iemand anders gedaan?’, Liahona, november 2009, 85.)

Laat de cursisten zich de gebeurtenissen van een gemiddelde dag in hun leven voorstellen. Laat ze aan mensen denken die wellicht hulp nodig hebben, zoals ouders, broers, zussen en leeftijdgenoten. Moedig de cursisten aan om zich voor te nemen het voorbeeld van de Heiland te volgen door hulp te bieden als iemand hulp nodig heeft.

Vat Markus 8:10–21 samen door uit te leggen dat toen Jezus en zijn discipelen vierduizend mensen te eten hadden gegeven, ze met de boot naar de plaats Dalmanutha gingen. Daar vroegen de Farizeeën Hem om een teken. Jezus weigerde en waarschuwde zijn discipelen voor de leer van de Farizeeën, een leer die tot geestelijke blindheid leidde.

Markus 8:22–26

Jezus geneest een blinde man

Leg uit dat Jezus en zijn discipelen het gebied Dekapolis verlieten en naar Bethsaïda gingen. Toen ze daar aankwamen werd er een blinde man naar de Heiland toe gebracht.

Laat enkele cursisten beurtelings een vers uit Markus 8:22–26 voorlezen. Laat de klas meelezen en opzoeken hoe de Heiland de blinde man genas.

  • Wat gebeurde er toen de Heiland voor de eerste keer zijn handen op de blinde man plaatste? (U moet wellicht uitleggen dat de woorden ‘Ik zie de mensen, […] als bomen, rondlopen’ [vers 24] aangeeft dat de man wel kon zien, maar niet zo scherp.)

  • Wat gebeurde er toen de Heiland zijn handen voor de tweede keer op de man plaatste?

Geef de cursisten een kopie van de volgende woorden van ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum der Twaalf Apostelen, en laat ze door een cursist voorlezen: Laat de andere cursisten meelezen en redenen opzoeken waarom Jezus deze man geleidelijk, of in fasen, genas.

Afbeelding
Ouderling Bruce R. McConkie

‘Dit wonder is uniek. Het is het enige vastgelegde wonder waarbij Jezus iemand in fasen genas. Het kan zijn dat onze Heer hiervoor koos om het zwakke, maar groeiende geloof van de blinde man te versterken. Het lijkt erop dat de opeenvolgende aanrakingen van Jezus de blinde man hoop, vertrouwen en geloof gaven. Jezus (1) nam de man bij de hand en leidde hem het dorp uit, (2) plaatste zijn eigen speeksel op de ogen van de blinde man, (3) legde hem de handen op, en (4) legde zijn handen voor de tweede keer op zijn ogen.

‘De manier waarop deze genezing plaatsvond, wijst erop dat mensen de genezende genade van de Heer met heel hun kracht en geloof moeten zoeken, hoewel dat slechts voor een gedeeltelijke genezing zorgt. Vervolgens krijgen ze het extra vertrouwen en geloof om volledig te worden genezen. Mensen worden vaak ook in fasen van hun geestelijke ziekten genezen, stap voor stap, om hun leven in overeenstemming te brengen met de plannen en doeleinden van God.’ (Doctrinal New Testament Commentary, 1:379–380.)

  • Hoe kan iemands geloof in Jezus Christus toenemen als hij of zij genezen wordt?

  • Waarom is het belangrijk om te begrijpen dat zulke zegeningen, zoals het verkrijgen van een getuigenis van het evangelie, of een lichamelijke of geestelijke genezing, vaak geleidelijk of in fasen worden verkregen, en niet altijd onmiddellijk of tegelijkertijd?

Markus 8:27–38

Petrus getuigt dat Jezus de Christus is

Laat een cursist Markus 8:27 voorlezen. Laat de klas melezen en de vraag opzoeken die de Heiland zijn discipelen stelde. Vraag de cursisten naar hun bevindingen. Vraag de klas of ze zich het antwoord van Petrus op deze vraag in Mattheüs 16:16 herinneren (deze tekst maakt deel uit van de kernteksten). Als ze zich dat niet meer kunnen herinneren, laat u een cursist Markus 8:29 voorlezen (in dat vers staat het antwoord dat Petrus gaf).

Vat Markus 8:30–38 samen door uit te leggen dat de Heiland tegen zijn discipelen zei dat ze nog niet bekend mochten maken dat Hij de Christus, ofwel de Messias, was. Hij vertelde hun ook over zijn aanstaande lijden en dood.

Moedig de cursisten tot slot aan om te getuigen van de waarheden die ze gedurende de les hebben geleerd.

Toelichting en achtergrondinformatie

Markus 7:11. Wat is ‘korban’?

Ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum van de Twaalf Apostelen heeft uitgelegd wat ‘korban’ betekent, en waarom de Heiland de manier waarop de Farizeeën en schriftgeleerden deze gewoonte gebruikten, veroordeelde:

‘Dit is het beeld dat Jezus schetst: ouders, wellicht oud en afgetakeld, hebben honger en zijn naakt en dakloos. […] Maar zij hebben kinderen — kinderen die welvarend zijn. […] Er is genoeg voor iedereen, en zelfs meer. Maar nee, de kinderen zeggen: “Het is korban.” Dat betekent: “We hebben het aan heilige doeleinden toegewijd. U, onze ouders, mogen het koud krijgen, honger hebben of dakloos zijn. Onze bezittingen zijn niet beschikbaar om u te helpen. Wij zijn heel toegewijd aan de Heer, en onze bezittingen zijn aan Hem toegewijd. We kunnen onze belofte niet verbreken.”

‘Of: “Het is korban; ik heb beloofd dat mijn bezittingen aan heilige doeleinden worden toegewijd. En hoewel ik ze wellicht mijn hele leven zal gebruiken, krijgt u er vanwege mijn belofte niets van.”

‘“[…] Het is belangrijker dat ik mijn belofte nakom dan dat ik mijn plicht jegens mijn ouders nakom. De mondelinge overleveringen van de ouden hebben voorrang boven de wet van God die Mozes heeft opgeschreven.”

‘Het is soms moeilijk om te geloven dat godsdienst tot zulke diepten kan zakken, en dat mensen die beweren dat ze de Jehova van hun vaderen dienen, zo gemakkelijk hun geweten sussen en vinden dat ze van deze wet gevrijwaard zijn. Jezus noemde hen huichelaars en zei dat hun aanbidding tevergeefs was.’ (The Mortal Messiah, 4 delen [1979–1981], 2:407–408).

Markus 8:1–9. ‘Ik ben innerlijk met ontferming bewogen over de menigte’

President Thomas S. Monson heeft het volgende over de hulp aan anderen gezegd:

‘Overal zijn mensen met behoeften, en ieder van ons kan iets doen om een ander te helpen. […]

‘Mijn broeders en zusters, overal om ons heen zijn mensen die onze aandacht, bemoediging, steun, troost en vriendelijkheid nodig hebben — of het nu familieleden, vrienden, kennissen of vreemden zijn. Wij zijn de handen van de Heer hier op aarde, en wij hebben de opdracht om al zijn kinderen te dienen en op te beuren. Hij is afhankelijk van ieder van ons.’ (‘Wat heb ik vandaag voor iemand anders gedaan?’, Liahona, november 2009, 85, 86.)

Afdrukken