Bibliotheek
Les 29: Mattheüs 25:14–46


Les 29

Mattheüs 25:14–46

Inleiding

Jezus Christus leert zijn discipelen op de Olijfberg over de wederkomst en vertelt de gelijkenis van de talenten. Hij legt eveneens uit dat Hij bij zijn wederkomst de rechtvaardigen van de goddelozen zal scheiden.

Lessuggesties

Mattheüs 25:14–30

Jezus Christus leert zijn discipelen de gelijkenis van de talenten.

Leg voor de les begint vijf munten aan een kant van het lokaal en twee munten aan de andere kant. Houd acht andere munten klaar in uw broekzak.

Laat bij het begin van de les drie cursisten naar voren komen om u te helpen een gelijkenis uit te beelden die Jezus Christus zijn discipelen leerde als onderdeel van zijn onderricht over de wederkomst.

Vraag een cursist Mattheüs 25:14–18 voor te lezen. Laat de klas meelezen en opletten wat elke slaaf kreeg en wat hij daarmee deed.

  • Wat gaf de heer aan elk van zijn slaven? (Leg uit dat de talenten in deze gelijkenis geldbedragen voorstellen. Neem de acht munten uit uw zak, geef er vijf aan een cursist, twee aan de andere en één aan de derde.)

  • Wat deden de slaven met het geld dat ze hadden gekregen?

Laat de cursist met de vijf muntstukken naar de ene kant van de klas gaan en daar de vijf muntstukken nemen die u daar had gelegd. Laat de cursist met de twee muntstukken naar de ander kant van de klas gaan en daar de twee muntstukken nemen die u daar had gelegd. Laat de cursist met de ene munt die munt verstoppen of doen alsof hij of zij hem begraaft.

Laat de cursisten de munten teruggeven en naar hun plaats terugkeren. Zet de volgende elementen van de gelijkenis op het bord (zonder de interpretatie die tussen haakjes staat):

De heer van de slaven (de Heer Jezus Christus)

De slaven (discipelen van de Heer)

De talenten (de gaven en capaciteiten die de Heer zijn discipelen schenkt)

  • Wat zouden de elementen in deze gelijkenis kunnen voorstellen? (Leg uit dat we sommige van onze sterfelijke gaven en capaciteiten in ons voorsterfelijke leven hebben ontvangen en ontwikkeld. Wij kunnen ervoor kiezen om deze en andere gaven tijdens ons sterfelijk leven te ontwikkelen.)

  • Welke reden wordt er in Mattheüs 25:15 opgegeven waarom de heer zijn slaven een verschillend aantal talenten gaf? (Wijs de cursisten er na hun antwoorden op dat de zinsnede ‘ieder naar zijn bekwaamheid’ betekent dat God ons de gaven en capaciteiten geeft die wij in onze omstandigheden nodig hebben.)

Lees de volgende vragen voor en laat de cursisten nadenken over het antwoord:

  • Op welke slaaf lijk jij het meest: degene die vijf talenten kreeg, twee talenten of één talent? Waarom?

Laat een cursist Mattheüs 25:19–21 voorlezen. Laat de klas meelezen en opletten wat de heer zei tegen de slaaf die vijf talenten had gekregen.

  • Wat zei de heer tegen de eerste slaaf?

Leg uit dat ‘over veel zal ik u aanstellen’ en ‘ingaan in de vreugde van uw heer’ (Mattheüs 25:21) verwijzen naar de vervulling van ons goddelijke potentieel en het ontvangen van het eeuwige leven bij onze hemelse Vader.

  • Welk beginsel kunnen wij uit de ervaring van de eerste slaaf leren? (De cursisten kunnen bijvoorbeeld het volgende beginsel noemen: Als wij trouw de gaven en capaciteiten die de Heer ons heeft gegeven, gebruiken, dan kunnen we ons goddelijke potentieel vervullen en het eeuwige leven ontvangen.)

  • Hoe kunnen we de gaven en capaciteiten die de Heer ons heeft gegeven zoal trouw gebruiken?

Leg uit dat de tweede slaaf had kunnen klagen toen hij zag dat de eerste slaaf vijf talenten kreeg en hij slechts twee. In plaats daarvan gebruikte hij trouw de talenten die hij had gekregen.

Laat een cursist Mattheüs 25:22–23 voorlezen. Laat de klas meelezen en opletten wat de meester zei tegen de slaaf die twee talenten had gekregen.

  • Wat zei de meester tegen de slaaf die twee talenten had gekregen?

  • Waarom denk je dat de eerste twee slaven hetzelfde antwoord kregen van hun meester, ook al hadden ze niet evenveel geld gekregen?

  • Welk beginsel kunnen wij uit de ervaring van de tweede slaaf leren? (De strekking van de woorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: De Heer zal ons zegenen als we trouw de gaven en capaciteiten die Hij ons heeft gegeven, gebruiken, ongeacht hoeveel we er hebben gekregen of wat ze ook mogen zijn. Schrijf dit beginsel op het bord in de bewoordingen van de cursisten.)

Laat de klas overdenken of ze ooit het gevoel hebben gehad dat iemand anders meer of betere gaven of capaciteiten had dan zij. Wijs de cursisten op het beginsel dat u net op het bord hebt gezet.

  • Hoe kan dit beginsel ons helpen als we het gevoel hebben dat iemand anders meer of betere gaven heeft gekregen dan wij?

Laat een cursist het volgende citaat van ouderling Quentin L. Cook van het Quorum der Twaalf Apostelen voorlezen:

Afbeelding
Ouderling Quentin L. Cook

‘De groei van onze talenten is de beste maatstaf voor onze persoonlijke vooruitgang. […] Zegeningen vergelijken, is vrijwel de beste manier om vreugde te verdrijven. Wij kunnen niet tegelijk dankbaar en jaloers zijn. Als wij oprecht de Geest van de Heer bij ons willen hebben en vreugde en geluk willen ervaren, dan dienen we ons te verheugen in onze zegeningen en dankbaar te zijn.’ (‘Rejoice!’, Ensign, november 1996, 29–30.)

  • Hoe kunnen wij ontdekken welke gaven en capaciteiten de Heer ons heeft gegeven?

Geef elke cursist een vel papier en vraag ze hun naam bovenaan het blad te schrijven. Laat ze hun vel papier aan de persoon naast hen doorgeven. Laat de cursisten opschrijven welke gave of capaciteit ze zien in de persoon van wie de naam bovenaan het blad staat. Laat de blaadjes de hele klas rondgaan tot iedereen op elk blad een gave of capaciteit heeft genoteerd.

Laat de cursisten na een paar minuten de blaadjes aan de oorspronkelijke eigenaar teruggeven. Geef de cursisten de tijd om te lezen welke gaven en capaciteiten de anderen in hen zien. Laat hen dan een antwoord op de volgende vraag noteren op hun blad:

  • Hoe kun je een van je gaven gebruiken om het werk van de Heer te bevorderen?

Wijs erop dat de gelijkenis van de talenten waarschuwingen bevat over de gaven en capaciteiten die wij hebben gekregen. Laat enkele cursisten beurtelings een vers voorlezen uit Mattheüs 25:24–30. Laat de klas meelezen en opletten hoe de heer reageerde op de slaaf die zijn talent had verborgen. Nadat vers 27 is voorgelezen, legt u uit dat rente hetzelfde betekent als intrest (vergoeding voor het investeren of uitlenen van geld).

  • Waarom verstopte de laatste slaaf zijn talent? Hoe reageerde de heer op de keuze van deze slaaf?

  • Wat was er mis met de daden van de slaaf, ook al was hij het geld van zijn meester niet kwijtgeraakt?

  • Hoe zou de heer volgens jou hebben gereageerd als de slaaf twee talenten had meegebracht?

  • Wat gebeurde er met het ene talent dat de heer aan de slaaf had gegeven? (Het werd van hem weggenomen en aan iemand anders gegeven.)

Laat een cursist de volgende uitspraak van ouderling Sterling W. Sill van de Zeventig voorlezen. Laat de klas opletten waarom wij gaven en capaciteiten verliezen als we ze niet gebruiken om goed te doen.

Afbeelding
Ouderling Sterling W. Sill

‘Het verlies [van de derde slaaf] werd niet veroorzaakt doordat hij iets verkeerds had gedaan, maar omdat zijn angst hem had verhinderd [om] ook maar iets te doen. Toch is dit de manier waarop de meeste van onze zegeningen verloren gaan. […]

[…] Als iemand de spieren in zijn arm niet gebruikt, verliest die zijn kracht. […] Als wij onze capaciteiten niet ontwikkelen, raken we ze kwijt. Toen de mensen in vroegere tijden het priesterschap niet eerden, werd het van hen weggenomen. […] Noch geestelijke, noch verstandelijke, noch lichamelijke talenten ontwikkelen zich als ze in de aarde zijn begraven.’ (The Law of the Harvest [1963], 375.)

  • Welke beginselen kunnen wij leren van de slaaf die zijn talent verborg? (De strekking van de antwoorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: Angst kan ons beletten de gaven en capaciteiten die de Heer ons heeft gegeven, te gebruiken. Als wij onze geestelijke gaven niet ontwikkelen en gebruiken om goed te doen, raken we ze kwijt.)

  • Hoe kan angst ons beletten om onze gaven en capaciteiten te gebruiken om goed te doen?

Nodig de cursisten uit te getuigen van de besproken beginselen. Moedig hen aan hun gaven en capaciteiten te gebruiken om het werk van de Heer te bevorderen.

Mattheüs 25:31–46

De Heiland voorspelt dat bij zijn wederkomst de goddelozen van de rechtvaardigen zullen worden gescheiden.

Afbeelding
De wederkomst

Laat de plaat ‘De wederkomst’ zien (Evangelieplatenboek [2009], nummer 66; zie ook LDS.org). Laat een cursist Mattheüs 25:31–33 voorlezen. Laat de klas meelezen en opletten wat de Heer bij zijn wederkomst zal doen met de mensen op aarde.

  • Wat zal de Heer bij zijn wederkomst met de mensen op aarde doen?

  • Welke dieren gebruikt de Heer om de goddelozen voor te stellen? En de rechtvaardigen?

Deel de klas op in groepjes van twee. Laat de helft van de groepjes Mattheüs 25:34–40 aan elkaar voorlezen en opzoeken hoe de Heer bepaalt wie de ‘schapen’ zijn (Mattheüs 25:32–33). Laat de andere groepjes Mattheüs 25:41–46 aan elkaar voorlezen en opzoeken hoe de Heer bepaalt wie de ‘bokken’ zijn (Mattheüs 25:32–33).

Laat na voldoende tijd elk groepje samenwerken met een groepje dat een andere passage had gelezen. Laat de cursisten samenvatten wat ze hebben gelezen en de volgende vragen in hun groepje bespreken:

  • Hoe maakt de Heer het onderscheid tussen degenen die Hem liefhebben (de schapen) en zij die dat niet doen (de bokken)?

  • Welk beginsel kunnen we uit deze verzen leren?

Laat uit elk groepje een cursist naar voren komen en het beginsel dat zij ontdekten, op het bord schrijven. De strekking van de antwoorden van de cursisten dient het volgende beginsel te omvatten: Als wij van anderen houden en hen dienen, tonen we onze liefde voor de Heer. Als wij de noden van anderen negeren, negeren we de Heer.

Stel vragen in de strekking van onderstaande voorbeelden om de cursisten deze beginselen verder duidelijk te maken:

  • Hoe zou iemand die aan de rechterhand van de Heer zit, reageren als zijn of haar zusje hulp vraagt met haar huiswerk?

  • Hoe zou iemand die aan de linkerhand van de Heer zit, reageren als een schoolgenoot in de gang zijn of haar boeken laat vallen?

  • Hoe kan onze omgang met anderen erop verbeteren als we deze beginselen begrijpen?

Laat de cursisten overdenken hoe ze de voorbije 24 uur anderen hebben bejegend. Laat ze overwegen om zich in de toekomst zo nodig anders te gedragen in een gelijkaardige situatie. Moedig de cursisten aan manieren te bedenken waarop ze vaker anderen kunnen liefhebben en dienen, en nodig hen uit om hun ideeën ten uitvoer te brengen. U kunt dit tijdens de volgende les opvolgen en de cursisten aanmoedigen positieve ervaringen te vertellen.

Toelichting en achtergrondinformatie

Mattheüs 25:15. ‘Hij gaf […] ieder naar zijn bekwaamheid’

President James E. Faust van het Eerste Presidium heeft het volgende gezegd over de gaven die wij hebben gekregen:

‘De Heer vertrouwt al zijn dienstknechten, ook elke priesterschapsdrager, geestelijke talenten toe. […] Omdat we niet allemaal dezelfde ervaring, aanleg en kracht hebben, worden we allemaal verantwoordelijk gehouden voor de gaven en kansen die we krijgen.’ (‘Ik kan het, ik wist dat ik het kon’, Liahona november 2002, 50.)

Afdrukken