Bibliotheek
Les 141: Jakobus 2


Les 141

Jakobus 2

Inleiding

Jakobus spoort de heiligen aan om de onderdrukten de hand te reiken en onderwijst dat ware volgelingen van Jezus Christus de rijken niet bevoorrechten. Jakobus behandelt ook het verband tussen geloof en werken.

Lessuggesties

Jakobus 2:1–13

Jakobus leert volgelingen van Christus om de rijken niet te bevoorrechten

Geef een willekeurige cursist een snoepje. Leg uit dat u de cursist een snoepje hebt gegeven om een willekeurige reden (bijvoorbeeld omdat de cursist uw lievelingskleur aanheeft of omdat hij of zij een bepaald voorwerp bij zich heeft).

  • Hoe voelden jullie je doordat ik deze cursist een voorkeursbehandeling gaf?

  • Waarom bevoorrecht men bepaalde mensen soms?

Laat de cursisten nadenken over andere situaties waarin iemand anders bevoorrecht werd. Vraag ze hoe ze zich daardoor voelden.

Vraag een cursist om Jakobus 2:1–4 voor te lezen. Leg uit dat er in de Bijbelvertaling van Joseph Smith van Jakobus 2:1 het volgende staat: ‘Mijn broeders, u kunt niet het geloof hebben in onze Heer Jezus Christus, de Heer der heerlijkheid, en toch de persoon aanzien.’ Vraag de klas waarvoor Jakobus de heiligen waarschuwde.

  • Waarvoor waarschuwde Jakobus de heiligen?

Leg uit dat ‘de persoon aanzien’ (Bijbelvertaling van Joseph Smith, Jakobus 2:1) betekent iemand of een groep mensen vanwege hun omstandigheden of eigenschappen bevoorrechten en anderen benadelen.

  • Over welk voorbeeld van bevoorrechting had Jakobus het?

  • Welke hedendaagse voorbeelden van bevoorrechting ken je waarbij sommige mensen anderen vanwege hun omstandigheden of eigenschappen bevoorrechten en weer anderen benadelen?

Vat Jakobus 2:5–7 samen met de uitleg dat Jakobus de heiligen die de rijken bevoorrechtten bleef terechtwijzen. Hij onderwees hun dat God de armen uitverkoren heeft om rijk in het geloof te zijn en erfgenamen van zijn koninkrijk te zijn. Jakobus herinnerde de heiligen er ook aan dat de rijken hen onderdrukt hadden en godslasterlijk over de Heer spraken.

Laat de cursisten Jakobus 2:8 doornemen en vaststellen wat Jakobus de heiligen opdroeg om te doen, waardoor ze bevoorrechting konden uitbannen.

  • Wat droeg Jakobus de heiligen op?

  • Waarom noemde hij dit gebod de ‘koninklijke wet’ (Jakobus 2:8)?

  • Welk beginsel halen we uit deze verzen over de manier waarop getrouwe discipelen van Jezus Christus anderen behandelen? (De strekking van de antwoorden van de cursisten dient het volgende beginsel te omvatten: getrouwe volgelingen van Jezus Christus hebben alle mensen ongeacht hun omstandigheden lief. Zet dit beginsel op het bord.)

  • Hoe was de Heiland tijdens zijn sterfelijke bediening een voorbeeld van anderen ongeacht hun omstandigheden liefhebben?

Laat de cursisten denken aan iemand die ernaar streeft om iedereen lief te hebben. Vraag enkele cursisten aan wie ze denken en waarom.

Laat de cursisten overwegen hoe ze anderen behandelen. Spoor ze aan naar gelegenheden te zoeken om het voorbeeld van de Heiland te volgen en anderen lief te hebben.

Laat de cursisten zich inbeelden dat ze net Jakobus over iedereen liefhebben hoorden vertellen en vervolgens iemand horen zeggen dat bepaalde mensen bevoorrechten niet zo erg is. Die persoon zegt ook dat er veel ergere dingen zijn die we kunnen doen.

  • Welke problemen brengt zo’n instelling teweeg?

Vraag een cursist Jakobus 2:9–10 voor te lezen. Laat de klas meelezen en nagaan waarom het een ernstige kwestie is om niet alle mensen ongeacht hun omstandigheden lief te hebben.

  • Waarom is het een ernstige kwestie om niet alle mensen ongeacht hun omstandigheden lief te hebben?

  • Welke waarheid kunnen we uit de leerstellingen van Jakobus in deze verzen halen? (De strekking van de antwoorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: ook al begaan we maar één zonde, zijn we schuldig voor God.)

  • Wat is volgens Jakobus 2:10 het eeuwige gevolg van het overtreden van Gods geboden, ook al overtreden we er maar één? (Het is net alsof we alle geboden overtreden hebben omdat we onrein zijn en dus niet in Gods tegenwoordigheid kunnen vertoeven [zie ook 1 Nephi 10:21].)

  • Waarom kunnen we nog steeds hopen, hoewel ongehoorzaamheid ons onrein maakt, waardoor we niet bij God kunnen zijn?

Laat een cursist het volgende citaat van president Dieter F. Uchtdorf van het Eerste Presidium voorlezen:

Afbeelding
President Dieter F. Uchtdorf

‘Maar ons heil is niet onbereikbaar.

‘Gods genade is onze grote en eeuwige hoop.

‘Door het offer van Jezus Christus bevredigt het plan van barmhartigheid de eisen van de gerechtigheid [zie Alma 42:15] en verschaft het de mensen “de middelen […] waardoor zij geloof tot bekering kunnen hebben” [Alma 34:15].

Al waren onze zonden rood als scharlaken, zij kunnen wit als sneeuw worden [zie Jesaja 1:18]. Omdat onze geliefde Heiland “Zich [heeft] gegeven als een losprijs voor allen” [1 Timotheüs 2:6] kunnen wij toegang krijgen tot zijn eeuwig koninkrijk. [zie 2 Petrus 1:11]’ (‘De gave van genade’, Liahona, mei 2015, 108.)

  • Wat moeten we doen om het koninkrijk van de Heer dankzij de verzoening van Jezus Christus waardig te zijn?

  • Hoe kunnen we de verzoening van Jezus Christus dankzij het beginsel in vers 10 beter waarderen?

Vat Jakobus 2:11–13 samen met de uitleg dat Jakobus een voorbeeld gaf van het beginsel in vers 10. Vervolgens spoorde hij gelovigen aan om barmhartig te zijn, want wie niet barmhartig is, wordt zonder barmhartigheid geoordeeld.

Jakobus 2:14–26

Jakobus spreekt over de rol van geloof en werken in ons heil

Laat de cursisten zich inbeelden dat een zekere jongeman erkent dat hij gezondigd heeft. Hij gelooft in de verzoening van Jezus Christus en dat de Heiland hem kan verlossen. Hij zegt dat hij alleen maar hoeft te geloven en dat de Heer hem dan zal vergeven.

Laat de cursisten bedenken of het geloof van de jongeman volstaat om vergeving van zonden te krijgen.

Vraag een cursist om Jakobus 2:14 voor te lezen. Vraag de klas mee te lezen en vast te stellen wat Jakobus de heiligen over geloof vroeg.

  • Wat vroeg Jakobus de heiligen over geloof?

  • Over welke soort werken had Jakobus het?

Leg uit dat Jakobus een misvatting over geloof rechtzette. Sommige mensen dachten dat geloof slechts een verbale uiting was. In Jakobus 2:14 gebruikt Jakobus de term werken anders dan de apostel Paulus. Paulus verwijst met de term werken naar de werken van de wet van Mozes. Jakobus verwijst met de term werken naar daden van toewijding of werken van rechtschapenheid.

Jakobus gebruikte in Jakobus 2:15–16 een gelijkenis om het antwoord op zijn vraag in vers 14 te illustreren. Laat twee cursisten naar voren komen. Laat een van hen een bedelaar spelen die om voedsel, kleding en onderdak smeekt om te overleven. Vraag de andere cursist om iemand te spelen die de bedelaar kan helpen. Laat een derde cursist Jakobus 2:15–16 voorlezen terwijl de andere twee uitbeelden wat er in de verzen geschreven staat.

  • Wat is er mis met het antwoord aan de bedelaar? Volstaat de uitspraak van de cursist om de bedelaar te redden?

Laat een cursist Jakobus 2:17–18 voorlezen. Vraag de klas om mee te lezen en vast te stellen wat Jakobus over geloof zei.

  • Wat betekent ‘Zo is ook het geloof als het geen werken heeft, in zichzelf dood’ (vers 17)?

  • Hoe begrijpen we door Jakobus’ gelijkenis van de bedelaar wat deze zinsnede betekent?

  • Wat zegt Jakobus in vers 17 over waar geloof in Jezus Christus? (De strekking van de antwoorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: we uiten ons ware geloof in Jezus Christus door onze rechtschapen werken. Zet die waarheid op het bord.)

Laat een cursist Jakobus 2:19–20 voorlezen. Leg uit dat er in Bijbelvertaling van Joseph Smith, Jakobus 2:19 staat: ‘U gelooft dat er één God is; daar doet u goed aan. Ook de duivels geloven dat en zij sidderen. U hebt uzelf aan hen gelijk gemaakt en bent niet gerechtvaardigd.’ Vraag de klas welk voorbeeld Jakobus gebruikte om aan te tonen dat geloven dat God bestaat niet hetzelfde is als geloof in God oefenen.

  • Welk voorbeeld gebruikte Jakobus om aan te tonen dat geloven dat God bestaat niet hetzelfde is als geloof in God oefenen?

Laat een cursist het volgende citaat van ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen voorlezen:

Afbeelding
Ouderling David A. Bednar

‘Echt geloof heeft de Heer Jezus Christus tot middelpunt en leidt altijd tot rechtvaardige handelingen. […] Handelen per se is geen geloof in de Heiland, maar handelen in overeenstemming met juiste beginselen is een kernelement van geloof.’ (‘Bidden in geloof’, Liahona, mei 2008, 95.)

  • Wat is volgens ouderling Bednar ‘een kernelement van geloof’?

  • Waarom is het belangrijk om te begrijpen dat geloof in Jezus Christus inhoudt dat we zowel in Hem geloven als in overeenstemming met juiste beginselen handelen?

Herinner de cursisten aan het scenario over de jongeman aan het begin van dit deel van de les.

  • Hoe kan begrijpen dat geloof van werken vergezeld moet gaan iemand helpen die vergeving voor zijn of haar zonden zoekt?

Vat Jakobus 2:21–26 samen met de uitleg dat Jakobus naar Abraham en Rachab verwees als voorbeeld van mensen wier geloof in God in hun werken tot uiting kwam. (Het verhaal van de moedige Rachab staat in Jozua 2:1–22.)

Laat de cursisten in hun Schriftendagboek of aantekenschrift over een situatie schrijven waarin ze hun geloof in Jezus Christus door hun werken toonden en hoe dat hen tot zegen was. Moedig de cursisten aan om ook hun getuigenis van de Heiland op te schrijven en hoe ze dat geloof door hun werken gaan tonen. Laat enkele cursisten aan de klas vertellen wat ze opgeschreven hebben.

Vraag de cursisten met een gebed in hun hart te overwegen hoe ze hun geloof in Jezus Christus beter kunnen oefenen door Hem te gehoorzamen. Moedig ze aan om aan hun geestelijke ingevingen gehoor te geven.

Afbeelding
scripture mastery icon
Kerntekstenbeheersing — Jakobus 2:17–18

Om de cursisten te helpen met het toepassen van de waarheden in deze kerntekst geeft u ze een papierstrookje. Laat ze op de ene kant de woorden van de tekst noteren. Vraag ze vervolgens op de andere kant deze zin aan te vullen: Ik ga de Heer mijn geloof in Hem tonen door … Spoor de cursisten aan om dit strookje de hele dag bij zich te houden en om het lijstje met ideeën van daden die hun geloof in de Heer tonen aan te vullen. Wanneer ze iets aan hun lijstje toevoegen, kunnen ze de kerntekst herhalen. Spoor ze aan om het strookje op een goed zichtbare plek te bewaren, zodat ze het vaak zien en aan hun doelen herinnerd worden.

Toelichting en achtergrondinformatie

Jakobus 2:10. Zijn we echt schuldig aan alle zonden als we er één begaan?

De leerstelling in Jakobus 2:10 is belangrijk om te begrijpen, maar ook makkelijk verkeerd te begrijpen. President Joseph Fielding Smith heeft over dit vers het volgende gezegd:

‘Jakobus zegt in zijn brief: “Want wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden” [Jakobus 2:10]. Velen vinden dit een harde uitspraak, maar ze is waar. De wetten die het celestiale koninkrijk besturen, zijn volmaakt en voor we daar kunnen binnengaan, moeten we met al die wetten in overeenstemming zijn. Iemand die tegen één eeuwig gebod in opstand komt, kan niet gerechtvaardigd worden en het celestiaal koninkrijk niet binnengaan. Als hij dat wel mocht, zou er verwarring in dat koninkrijk zijn, en zo’n toestand is niet te rechtvaardigen.’ (‘The Standards of the Church’, Improvement Era, juli 1957, 506.)

Jakobus 2:14–18. Onze werken verlossen ons niet

President Dieter F. Uchtdorf van het Eerste Presidium heeft verduidelijkt dat onze gehoorzaamheid aan de geboden van God ons niet verlost:

‘We kunnen ons heil niet kopen met de valuta van gehoorzaamheid; het is gekocht met het bloed van de Zoon van God [zie Handelingen 20:28]. Denken dat we onze goede werken kunnen ruilen voor ons heil, is net zoiets als een vliegticket kopen en denken dat we daarmee de luchtvaartmaatschappij bezitten. Of denken dat we na het betalen van de huur van ons huis het eigendomsrecht op de hele planeet aarde hebben.’ (‘De gave van genade’, Liahona, mei 2015, 109.)

Jakobus 2:18–26. ‘Ik zal u uit mijn werken mijn geloof laten zien’

‘Jakobus reageerde op mensen die simplistisch over geloof spraken als iets dat niet in verband stond met onze daden of “werken” (zie Jakobus 2:14–26). […]

‘Jakobus zei niet dat er geen reddende macht in geloof schuilt; hij zei dat een passief geloof dat geen werken voortbrengt geen waar, reddend geloof was. Toen Jakobus de lezer de uitdaging “laat mij dan uw geloof zien [zonder] uw werken” gaf (Jakobus 2:18), wilde hij aantonen dat het onmogelijk is om ons geloof zonder onze werken te tonen — waar geloof kan niet zonder rechtschapen werken bestaan.’ (New Testament Student Manual [lesboek kerkelijke onderwijsinstellingen, 2014], 495.)

Jakobus noemde Abraham en Rachab als voorbeeld van mensen die in hun werken blijk van hun geloof in God gaven. Jakobus legde uit dat Abraham en Rachab ‘uit de werken gerechtvaardigd’ waren. Rechtvaardiging betekent ‘kwijtschelding ontvangen van de straf voor zonden en zonder zonde worden verklaard. Iemand wordt gerechtvaardigd door de genade van de Heiland wanneer hij in Hem gelooft. Dat geloof blijkt uit bekering en gehoorzaamheid aan de wetten en verordeningen van het evangelie.’ (Gids bij de Schriften, ‘Rechtvaardigen, rechtvaardiging’, scriptures.lds.org.) Abraham en Rachab werden dus niet vanwege hun werken gered, maar hun werken en gehoorzaamheid aan de Heer toonden aan dat ze waar geloof in Jezus Christus en in zijn reddende macht hadden.

Afdrukken