Les 142
Jakobus 3
Inleiding
Jakobus onderwijst de heiligen dat ze hun taalgebruik moeten beheersen. Vervolgens vergelijkt hij de wijsheid van de wereld met de wijsheid van God.
Lessuggesties
Jakobus 3:1–12
Jakobus onderwijst de heiligen dat ze hun taalgebruik moeten beheersen
Neem een tube tandpasta mee naar de les. Laat een cursist alle tandpasta uit de tube knijpen (of laat de cursisten zich dat inbeelden). Vraag een andere cursist om alle tandpasta weer in de tube te doen. Als de cursist daar moeite mee heeft, vraagt u:
-
Hoe is de tandpasta in dit voorbeeld te vergelijken met de woorden die we spreken?
Laat de cursisten nadenken of ze ooit iets gezegd hebben waar ze later spijt van kregen. Spoor de cursisten bij hun studie van Jakobus 3:1–12 aan te zoeken naar waarheden die ze helpen om over hun taalgebruik na te denken.
Vraag een cursist Jakobus 3:2–4 en de eerste zin van Jakobus 3:5 voor te lezen. Laat de klas meelezen en nagaan hoe Jakobus mensen beschrijft die niet in woorden struikelen. Leg uit dat de zinsnede ‘wij struikelen allen’ in vers 2 betekent dat we allen fouten maken, en leg uit dat Jakobus met het woord tong de woorden die we spreken, bedoelt.
-
Hoe beschreef Jakobus mensen die hun woorden niet kunnen beheersen?
U kunt een afbeelding van het bit van een paard en het roer van een schip tonen of op het bord tekenen. U moet misschien uitleggen dat een bit (vers 3) een klein stukje metaal is dat in de mond van een paard gelegd wordt. Het bit is met de teugels verbonden en stelt de berijder in staat om het paard te sturen. Het roer van een schip (vers 4) stelt iemand in staat om het schip te sturen.
-
Wat hebben een bit en een roer volgens Jakobus gemeen? (Beide voorwerpen zijn vrij klein en sturen de grotere zaken waarmee ze verbonden zijn.)
-
Hoe kunnen we door Jakobus’ vergelijking van deze voorwerpen met een tong, of onze woorden, de kracht van onze woorden beter begrijpen?
-
Welk beginsel halen we uit deze verzen over wat er kan gebeuren als we ons taalgebruik leren beheersen? (De cursisten moeten een beginsel vinden zoals: als we ons taalgebruik leren beheersen, kunnen we onze daden leren beheersen.)
-
Hoe helpt de beheersing van ons taalgebruik ons om onze daden te beheersen?
Vraag een cursist de laatste zin van Jakobus 3:5 en ook Jakobus 3:6 voor te lezen. Laat de klas meelezen en vaststellen waarmee Jakobus ons taalgebruik vergeleek.
-
Waarmee vergeleek Jakobus ons taalgebruik?
-
Welke aspecten van ons leven kunnen in vlam gezet (zie vers 6) of in gevaar gebracht worden door onverstandig taalgebruik?
-
Op welke manier kunnen onze woorden een uitwerking op onze levensloop hebben?
-
Hoe kunnen we door onze woorden een beetje aan te passen onze levensloop en die van anderen positief beïnvloeden?
Vraag enkele cursisten om beurtelings een vers uit Jakobus 3:7–12 voor te lezen. Laat de klas meelezen en vaststellen waarmee Jakobus ons taalgebruik vergeleek.
-
Waarmee vergeleek Jakobus ons taalgebruik? (Een wild dier dat getemd moet worden [zie verzen 7–8], ‘dodelijk vergif’ [vers 8], ‘een bron [die] uit dezelfde ader zoet en bitter water [laat] opwellen’ [verzen 11–12], een vijgenboom die olijven voortbrengt en een wijnstok die vijgen voortbrengt [zie vers 12].)
Laat een cursist het volgende citaat van ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen voorlezen om de inhoud van deze verzen te verduidelijken:
‘Uiteraard bedoelt Jakobus niet dat onze tong altijd slecht is, noch dat alles wat we zeggen “vol dodelijk vergif” is. Maar hij bedoelt wél dat wat we soms zeggen op zijn minst schadelijk is, zelfs venijnig — en dat is een schrikbarende aanklacht voor een heilige der laatste dagen! De stem die een plechtig getuigenis geeft, vurige gebeden uit en de lofzangen van Zion zingt, kan dezelfde stem zijn die kleineert en kritiseert, in verlegenheid brengt, kwetst en daarmee de eigen geest en die van anderen vernietigt. […]
‘Mogen wij […] proberen om “volmaakte” mannen en vrouwen te zijn in ten minste dit ene opzicht, namelijk door geen aanstoot te geven met onze woorden, of om het positiever te zeggen, door de taal der engelen te spreken. Onze woorden zouden net als onze daden vol geloof, hoop en naastenliefde moeten zijn, de drie grote opdrachten aan christenen die we zo hard nodig hebben in de tegenwoordige wereld. Met dergelijke woorden, die onder invloed van de Geest worden uitgesproken, kunnen we tranen drogen, harten genezen, levens verheffen, hoop teruggeven en vertrouwen de overhand geven.’ (‘De taal der engelen’, Liahona, mei 2007, 16, 18.)
-
Wat kunnen we uit deze verzen leren over het soort woorden die volgelingen van God behoren te spreken. (De strekking van de antwoorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: volgelingen van God gebruiken hun woorden voor rechtschapen doeleinden, niet om kwaad te verspreiden.)
-
Waarom is het een ernstig probleem als heiligen der laatste dagen hun woorden voor kwade doeleinden gebruiken of anderen ermee kwetsen of kleineren?
-
Wat kunnen we doen om in ons taalgebruik een beetje meer ‘volmaakt’ (Jakobus 3:2) te zijn?
Laat de cursisten uitleggen hoe je de waarheid in Jakobus 3:9–10 in deze situaties kunt toepassen:
-
Je bent sms’jes aan het versturen of sociale media aan het gebruiken.
-
Je bent priester en zegent ’s zondags het avondmaal. Op school lachen je vrienden een andere leerling uit.
-
Je bent een jongevrouw die in het verleden onvriendelijke dingen over een andere jongevrouw in de wijk of gemeente gezegd heeft.
-
Je ploegmaten gebruiken grove taal.
Laat een cursist het volgende citaat uit Voor de kracht van de jeugd voorlezen:
‘Uit je taalgebruik zou moeten blijken wie je bent als zoon of dochter van God. Nette en intelligente taal duidt op een helder en gezond verstand. Door opbouwende, bemoedigende, welwillende taal te gebruiken, bied je de Geest de kans om bij je te zijn. Onze woorden zouden net als onze daden vol geloof, hoop en naastenliefde moeten zijn.’ (Voor de kracht van de jeugd [boekje, 2011], 20.)
-
Wanneer hebben andermans woorden je opgebouwd of aangemoedigd?
-
Hoe ben je gezegend door anderen met je woorden te proberen op te bouwen of aan te moedigen?
Vraag de cursisten een doel in hun Schriftendagboek of aantekenschrift te noteren om hun taalgebruik beter te beheersen en hun woorden voor rechtschapen doeleinden te gebruiken. Nodig ze uit om de komende week met hun doel aan de slag te gaan.
Jakobus 3:13–18
Jakobus vergelijkt de wijsheid van de wereld met de wijsheid van God
Vat Jakobus 3:13–18 samen met de uitleg dat Jakobus de wijsheid van de wereld met die van God vergeleek. De wijsheid van de wereld leidt tot ‘wanorde’ (vers 16) en ‘eigenbelang’ (verse 14), terwijl ‘de wijsheid die van boven is’ ‘rein’ en ‘vol barmhartigheid’ is (vers 17).
Getuig van de beginselen in deze les.