Les 42
Markus 11–16
Inleiding
Tegen het einde van zijn aardse leven zietde Heiland dat een arme weduwe twee kleine munten in de schatkist van de tempel werpt. Als hij later in Bethanië zit te eten, zalft Maria Jezus, ten teken van zijn begrafenis. De Heiland lijdt in Gethsémané. Hij wordt berecht en ter dood veroordeeld. Na zijn dood aan het kruis en de opstanding verschijnt de Heiland aan zijn apostelen en geeft Hij ze de opdracht om het evangelie in de wereld te verkondigen.
Lessuggesties
Markus 11–13
De Heiland onderwijst bij de tempel en ziet dat een weduwe muntjes in de schatkist van de tempel gooit.
Lees de volgende scenario’s voor en vraag de cursisten naar de verschillen tussen de offers die in elk scenario aan de Heer worden gegeven.
-
Een vrouw geeft haar bisschop een groot bedrag als vastengave. Een andere vrouw uit de wijk geeft de bisschop een heel klein bedrag als vastengave.
-
Een man is ringpresident. Een andere man in de ring is jeugdwerkleerkracht.
-
Wat voor verschillen zie je in de offers die in elk voorbeeld gebracht worden?
-
Hoe zou iemand zich voelen als zijn of haar offer aan de Heer klein lijkt in vergelijking met de offers van anderen?
Laat de cursisten tijdens hun studie van Markus 11–14 waarheden opzoeken waarmee ze te weten kunnen komen hoe de Heer hun offers aan Hem beschouwt.
Laat de plaat ‘De intocht in Jeruzalem’ zien (Evangelieplatenboek [2009], nr. 50; zie ook LDS.org). Vat in het kort Markus 11:1–12:40 samen door uit te leggen dat tegen het einde van de aardse bediening van de Heiland, Hij triomfantelijk Jeruzalem in reed, de tempel reinigde en de mensen daar onderrichtte. Herinner de cursisten eraan dat in een poging om de Heiland te schande te maken de Farizeeën en schriftgeleerden Hem moeilijke vragen stelden toen Hij in de tempel predikte. Toen de heiland hun vragen had beantwoord, stelde Hij de schijnheiligheid van de Farizeeën en schriftgeleerden openlijk aan de kaak (zie Mattheüs 23).
Leg uit dat toen Jezus bij de tempel was, Hij zag dat mensen als offerande aan God geld in de schatkist van de tempel gooiden. Laat een cursist Markus 12:41–44 voorlezen, en laat de klas opzoeken wat de Heiland bij de schatkist zag gebeuren.
-
Wat zag de Heiland bij de schatkist gebeuren?
Laat een munt met de laagste waarde in uw land zien en leg uit dat een kwadrant in die tijd de kleinste munteenheid was.
-
Hoe zou iemand zich voelen als hij of zij slechts twee van die muntjes had om aan God te offeren?
-
Wat zei de Heiland over het offer van de weduwe, vergeleken met de offers van anderen?
-
Waarom zou de Heiland haar offer als ‘meer’ dan de andere offers hebben beschouwd?
-
Welk beginsel kunnen we van de woorden van de Heiland over de weduwe leren betreffende de offers die we de Heer brengen? (De cursisten gebruiken wellicht andere woorden, maar moeten dit beginsel goed begrijpen: Als we bereid zijn om alles wat we hebben aan de Heer te geven, zal Hij ons offer accepteren, ook als het in vergelijking met anderen klein lijkt.)
Vat Markus 13 samen door uit te leggen dat de Heiland zijn apostelen over zijn wederkomst vertelde. Herinner de cursisten eraan dat ze deze leringen in de Bijbelvertaling van Joseph Smith — Mattheüs hebben bestudeerd.
Markus 14:1–9
Maria zalft de Heiland
Leg uit dat toen de Heiland zijn discipelen over zijn wederkomst had verteld, Hij vanuit Jeruzalem naar Bethanië ging om de melaatse Simon te bezoeken.
Laat een cursist Markus 14:3 voorlezen en een andere cursist Johannes 12:3. Laat de klas luisteren naar wat er gebeurde toen de Heiland aan het eten was.
-
Wat gebeurde er toen de Heiland bij Simon thuis aan het eten was? (Leg uit dat de vrouw die de Heiland zalfde Maria was, de zus van Martha en Lazarus [zie Johannes 12:1–3].)
-
Hoe gaf Maria blijk van haar liefde voor en toewijding aan de Heiland?
Leg uit dat toen Maria het hoofd en de voeten van de Heiland met narduszalf (een kostbare zalf) zalfde, dat een eerbiedige handeling was die zelfs voor koningen zeldzaam was. (Zie James E. Talmage, Jesus the Christ, 3de editie [1916], 512.)
Laat enkele cursisten beurtelings een vers uit Markus 14:4–9 voorlezen. Laat de klas meelezen en opzoeken hoe sommige aanwezigen op de zalving van Maria reageerden. Leg uit dat we van Johannes 12:4–5 leren dat Judas Iskariot een van de mensen was die over de zalving van Maria klaagde.
-
Hoe reageerde Judas Iskariot op de zalving van de Heiland met dure zalf?
-
Hoeveel was de zalf volgens vers 5 waard? (Leg uit dat driehonderd penningen ongeveer het bedrag was dat een arbeider in een jaar verdiende.)
-
Hoe reageerde de Heiland op de kritiek van Judas?
Leg uit dat de woorden ‘zij heeft een goed werk aan Mij verricht’ in vers 6, aangeven dat de Heiland verheugd was over de zalving van Maria. Leg ook uit dat de woorden ‘zij heeft gedaan wat zij kon’ in vers 8 aangeven dat Maria haar best had gedaan voor de Heiland.
-
Welke waarheid kunnen we uit deze verzen leren over de gevoelens van de Heiland als wij ons uiterste best voor Hem doen? (De cursisten kunnen verschillende woorden gebruiken, maar moeten het volgende beginsel begrijpen: De Heiland is verheugd als wij ons uiterste best voor Hem doen.)
Verwijs naar de twee scenario’s die aan het begin van de les gepresenteerd werden. Laat de cursisten aan de hand van de waarheden in Markus 12 en Markus 14 uitleggen hoe de personen in elk scenario de Heer kunnen behagen.
-
Wat hebben mensen aan de kennis van deze waarheden als ze vinden dat ze de Heer weinig te bieden hebben?
-
Wanneer heb je iemand zijn of haar uiterste best zien doen voor de Heer?
Laat de cursisten zich afvragen of zij momenteel hun uiterste best doen voor de Heer. Moedig ze aan om een aspect van hun leven uit te kiezen waarin ze verbetering kunnen aanbrengen. Laat ze een doel stellen om hun uiterste best te doen voor de Heer.
Markus 14:10–16:20
Jezus begint met zijn verzoeningswerk wanneer Hij in de Hof van Gethsémané onze zonden op Zich neemt; Hij wordt door Judas Iskariot verraden en naar de Joodse leiders gebracht
Laat de cursisten over de volgende vragen nadenken:
-
Heb je weleens het gevoel gehad dat niemand je begrijpt of aanvoelt wat je doormaakt?
-
Heb je weleens het gevoel gehad dat je geen vergeving van je zonden kunt ontvangen?
Laat de cursisten gedurende hun studie van Markus 14 waarheden opzoeken waar iemand met dergelijke gevoelens iets aan kan hebben.
Vat Markus 14:10–31 samen door uit te leggen dat Jezus en de apostelen enkele dagen na de zalving van Maria het Pascha vierden. Daarna ging de Heiland naar de hof van Gethsémané.
Laat een cursist Markus 14:32–34 voorlezen. Laat de klas meelezen en opzoeken hoe de Heiland Zich in de hof van Gethsémané voelde.
-
Hoe voelde de Heiland Zich in de hof van Gethsémané?
Als de cursisten geantwoord hebben, zet u de volgende woorden op het bord: ontdaan, angstig, zeer bedroefd.
Leg uit dat deze woorden betrekking hebben op het lijden dat Jezus Christus als onderdeel van de verzoening onderging.
-
Wat kunnen we van deze woorden over de verzoening van Jezus Christus leren? (Als de cursisten antwoord hebben gegeven, zet u de volgende waarheid op het bord: Als onderdeel van zijn verzoening leed Jezus Christus in de hof van Gethsémané.)
Laat enkele cursisten beurtelings een vers uit Markus 14:35–42 voorlezen. Laat de klas meelezen en opzoeken wat de Heiland door zijn intense lijden deed.
-
Wat deed de Heiland door zijn intense lijden? (Zorg ervoor dat de cursisten begrijpen dat het lijden van Jezus zo intens was dat Hij vroeg of het mogelijk was om het te vermijden.)
Zet de volgende woorden op het bord: Jezus Christus leed […] zodat Hij […]
Leg uit dat we aan de hand van andere teksten het leed van Jezus Christus kunnen begrijpen en waarom Hij dat voor ons wilde doen.
Zet de volgende tekstverwijzingen op het bord: Jesaja 53:3–5 en Alma 7:11–13. Deel de klas op in koppels. Laat ze samen deze teksten lezen en opzoeken wat voor leed de Heiland onderging en waarom. Laat de cursisten in hun aantekenschrift of Schriftendagboek opschrijven hoe ze de zin op het bord zouden afmaken, aan de hand van wat ze van Jesaja 53:3–5 en Alma 7:11–13 hebben geleerd.
Na voldoende tijd laat u enkele cursisten vertellen hoe ze de zin hebben afgemaakt. Hun antwoorden moeten in deze trant zijn: Jezus Christus heeft pijn, kwelling, verleiding, ziekte, ongemakken en verdriet geleden zodat Hij zou weten hoe Hij ons te hulp kon komen. Jezus Christus heeft voor onze zonden geleden zodat Hij onze overtredingen zou kunnen uitwissen. Herinner de cursisten eraan dat het lijden van de Heiland voor de zonden van de mensheid in Gethsémané begon en voortduurde totdat Hij aan het kruis overleed.
-
Hoe kan de kennis dat de Heiland heeft geleden, en waarom, nuttig voor ons zijn als wij met beproevingen, pijn en leed te maken krijgen?
-
Wanneer heb je gemerkt dat de Heiland je te hulp kwam op momenten van pijn, ziekte of verdriet?
-
Wat voor gevoelens had je toen je je bekeerde en merkte dat je zonden door de verzoening van Jezus Christus werden uitgewist?
Vat Markus 14:43–16:20 samen door uit te leggen dat Jezus voor een illegaal proces naar het Sanhedrin werd gebracht en ter dood werd veroordeeld. Na de dood aan het kruis en de opstanding van de Heiland, verscheen Hij aan zijn apostelen en gaf Hij hun de opdracht om het evangelie in de wereld te prediken.
U kunt de les afsluiten met uw getuigenis van de waarheden die u vandaag behandeld hebt.